B e d e n k i n g e n


Bij ieder probleem dat de mens betreft is de mens in zijn denken zo in het probleem opgenomen dat enige objectieve oplossing uitgesloten lijkt, om niet te zeggen: uitgesloten is. Een objectieve benadering behoort tot de wensdromen aangezien niemand in staat is zichzelf en zijn min of meer onderbewuste vooroordelen op verantwoord evenwichtige manier uit te bannen. Wie een probleem aanpakt en het onder de aandacht van anderen brengt, heeft daarmee tenminste een intentie. De bewuste intentie kan niet anders zijn dan aan anderen de eigen zienswijze uiteen te zetten in de overtuiging dat die hun aandacht verdient omdat ze verder reikt dan wat hij van anderen heeft menen op te vangen.
De vraag naar ons eigen wezen is wel de vraag die ons het meest bezighoudt. Wie zijn wij, wat zijn wij, hoe zijn wij, waaruit bestaan wij: vragen die misschien verkeerd zijn geformuleerd - omdat ze meer insluiten dan alleen maar vraag - maar die je overal en telkens weer hoort stellen door ieder die als denkend wezen door het leven gaat. De vraag is: hoe ervaren wij onszelf?
Bij het geringste antwoord op die vraag zijn mensen geneigd om daar een volgende vraag aan toe te voegen, namelijk: beantwoordt die ervaring aan de realiteit? De vraag doet alleen in schijn diepzinnig aan. In feite is ze aanmatigend. Wie ze stelt, wil voorgeven dat er een realiteit bestaat waaraan de ervaring - die precies de realiteit wil kennen - getoetst moet worden. De hypothetische vraagsteller geeft onderduims voor de realiteit te kennen - vooraleer hij ze kent. In de grond van de zaak is dat een oneerlijke houding. Na de vraag: Hoe ervaren wij onszelf? kan de vraag volgen: Hoe denken wij daar achteraf over? Daarmee stappen we het filosofische gebied binnen dat, zoals bekend, voorbij het leven en beleven ligt: primum vivere.
Bij alles wat onszelf betreft stoten we telkens op de moeilijkheid dat we een hele ontwikkeling achter de rug hebben vooraleer we problemen filosofisch aanvatten. We hebben opvoeding meegekregen, we hebben onderwijs genoten, we kregen levensvisie mee, we werden in allerlei overtuigingen en godsdienst opgeleid. Voor velen is dat het eindpunt van hun geestelijke ontwikkelingsgang. Ze beslissen voor eens en altijd dat het genoeg is geweest, van nu af houden ze vast aan een richting, strekking, godsdienst, politieke overtuiging of wat ook, zonder de last van het denken, overwegen en argumenteren te willen opnemen. Wie verder gaan, staan voor de keuze: de aangeleerde houding en denkwijze geldig verklaren of ze aan onderzoek onderwerpen. Je zou van iedereen het laatste verwachten. De realiteit wijst anders uit. Mensen beschikken over de merkwaardige capaciteit niet alleen zichzelf te ervaren zoals hun wordt aangeleerd of opgedragen, maar ook te denken en te leven in door anderen voorgeschreven richting. Zelfs zeer onderlegde en achtenswaardige mensen komen er niet toe de hun ingeprente denkbeelden op te geven, sommigen zelfs niet nadat ze hebben vastgesteld dat die alle grondslag missen. Dat kan zoveel verwarring stichten dat je je afvraagt of hun denk- en levenshouding misschien de juiste is. Enige reorganisatie van eigen denkwereld brengt je terug tot een humanere overweging en doet je de draad van je beschouwingen en de zekerheid van je - voor jezelf en door jezelf vastgestelde - levenswaarden weer opnemen.
We zijn verplicht ons tevreden te stellen met wat we aan ontwikkeling hebben doorgemaakt, of ze ons nu gunstig of minder gelukt voorkomt. We kunnen ons in ieder geval toeleggen op eerlijkheid. Dat is voor ieder van ons een opdracht die zo zwaar is dat velen bewust of onbewust eerlijkheid voorwenden die in se niets anders is dan vooropgestelde halsstarrigheid. Wie ooit daaraan geleden heeft, weet hoeveel moeite het kost om daaruit los te raken en een standpunt in te nemen dat vrij is van vooroordelen op onverschillig welk gebied en onder welke vorm ook.
Vanaf de oudste tijden ziet de mens zichzelf blijkbaar als een wezen dat tegenover al het andere staat. De zienswijze dat de mens behoort tot de natuur, er reëel deel van uitmaakt, is een eerder uitzonderlijke visie. In animistische en animistisch georiënteerde kringen is die opvatting gangbaar, meer zelfs, ze is gewoon. In het Westen evenwel is daar geen sprake van. De bijbel en het Griekse denken hebben de kloof tussen mens en wereld tot fundament van hun overtuiging en van hun leven gemaakt.
De bewustwording van het kind leidt tot de vaststelling van eigenheid die afgescheiden leeft van anderen en van 'het andere'. Het kind erkent zijn soortgenoten als mens en doet de rest gemakkelijkheidshalve af als 'de wereld', de rest. Spontane zelfbevestiging verklaart zichzelf ('ik') uitzonderlijk en alle soortgenoten - ieder voor zich - genieten mee van die kwalificatie. Daarmee is de breuk gelegd. Zonder verder bedenken staat de mens los van al wat hem omringt. De consequenties zijn nauwelijks te overzien.
De mens los van het bestaande is een vreemde op aarde. De ervaring stelt vast dat de mens de oorzaak daarvan niet bij zichzelf gaat zoeken. Hij draait de zaken om. Eigen gevoelen van onaangepastheid geeft hem de mening in dat al het andere verkeerd is. Het bestaande om hem heen vormt de bedreiging die moet weggewerkt worden, overwonnen eerst, daarna aangepast of vernietigd. Het minderwaardigheidscomplex dat hij moet overhouden uit de aanvaarding van de feitelijke toestand slaat om in een meerwaardigheidsgevoel. De mens verklaart zich heerser over de natuur. Om dergelijke eis kracht bij te zetten verklaart hij zich door god of goden daartoe geschapen. Vanaf dat ogenblik is zelfs iedere twijfel aan zijn superioriteit onmogelijk.
Op die manier is radicaal en onherroepelijk een essentieel deel van het probleem weggewerkt: de verhouding tot de buitenwereld. Blijft echter de eigen toestand van de mens, de vraag hoe hij zichzelf ervaart. Weer zijn de bijbel en het Griekse denken de uiting van wat aanvaardbaar leek voor de Westerse mens. De gangbare Westerse opvatting aangaande de mens is dat hij uit lichaam en geest bestaat.
Het scheppingsverhaal uit de bijbel illustreert dat mooi: God boetseerde de mens uit klei en blies daar geest in. Die zo nadrukkelijke scheiding moet voor velen de oplossing van de moeilijkheden zijn geweest, ze werd gretig aanvaard. Aristoteles heeft met zijn ontleding van stof en vorm de richting naar het dualisme gewezen. Zijn hylemorfische theorieën zijn niet de basis of de aanleiding of zelfs niet verwant met het religieuze denken dat de mens in lichaam en ziel opsplitst, maar ze zijn uiting van dezelfde analytische geest. Niet alleen is het analyse, het is verdeeldheid en afscheiding zien waar eenheid het kenmerk is. Tot zalving van de wonde hoor je meestal zeggen dat je moet onderscheiden maar niet scheiden. Het blijft bij raadgeving.
We menen onszelf te ervaren als een wezen dat abstractie kan maken van zijn lichaam, een wezen dat volledig kan opgaan in het geestelijke. In die zin horen we spreken en spreken we vaak zelf. Daarbij speelt de aangeleerde dualiteit haar rol. Wie zich echter van zichzelf bewust is, ervaart bij geestelijke vervoering even goed de lichamelijke vervoering die sommigen weigeren in beschouwing te nemen. Geestelijke genieting bestaat slechts op het ogenblik dat het lichaam in trance verkeert, opgenomen in de totaliteit van het genieten. Andere benadering berust op vooringenomenheid. Overigens brengt de lichamelijke vervoering even goed geestelijke vervoering met zich. Het moment van het paren realiseert in de mens de hoogste spirituele genietingen. Zoals op ieder ander gebied speelt ook hier de ontwikkeling van het individu een grote rol. Aan de essentie van de beleving verandert niets, de graad van intensiteit en verhevenheid daarentegen verschilt enorm.
Anderzijds zijn de zwakke momenten een aanduiding van de onverbrekelijke samenhang. Bij vermoeidheid en ziekte functioneert niet alleen het lichaam in mindere mate, onze geestelijke vermogens zijn er in dezelfde mate door verzwakt. Wie lang genoeg leeft, maakt fysische aftakeling mee waar mensen van beneden de tachtig geen weet van hebben, misschien geen weet kunnen van hebben. Dat neemt niet weg dat mensen van tussen de veertig en de zestig aan anderen uitleggen hoe heerlijk het is om zo oud te zijn, tachtig en meer, en hoe vrij je dan bent, hoe dan niets moet en alles mag. Voor mensen van boven de tachtig lijken die uitlatingen wel krankzinnig, ze zijn uitstalling van onbegrip.
Dat alles neemt niet weg dat sommigen halsstarrig vasthouden aan de vooropgezette mening als zou in de mens een geestelijk element dat als ziel wordt aangeduid de echte wezenheid 'mens' uitmaken. Het woord 'ziel' mag je dan alleen zien als een hoger beginsel, door de natuur, een goddelijke oerkracht of door een persoonlijke god ingeschapen. Bovendien sluit het in dat het onsterfelijk is. Hoe of waar het huist in het omhulsel lichaam, speelt geen rol. Voor goedgelovigen is de droom van de onsterfelijkheid ermee gerealiseerd.
Degene die oudtijds de ziel heeft uitgedacht, heeft een schitterende oplossing gevonden voor veel toenmalige problemen. Er werd verkondigd dat denken tijdloos was. Daarvoor moest je natuurlijk eerst abstractie maken van de mens en het denken verstaan als een functie die geen verband met hersens of mens nodig heeft. Op diezelfde manier werd over het denken gezegd dat die bezigheid niet in een taal plaats vond, denken was taalloos, denken deed je met begrippen en redeneringen die buiten elke taal stonden. Geen zinnig mens aanvaardt zulks nog. Het is experimenteel bewezen dat wie geen taal leert, nooit leert denken. Dat ons denken binnen de tijd verloopt is nog evidenter. Alhoewel. Nog in 1952 werd in Leuven gedoceerd dat denken taal- en tijdloos verliep. Tegen ingekankerde waan is niets te beginnen. Zelfs als de basis van die beweringen wegvalt, lijken ze geen steun meer nodig te hebben, ze leven zwevend voort.



Het bedrog

Niets wordt je zo slecht aangerekend als het doorzien van bedrog. Goed ben je maar als je meeloopt en je mond houdt. Je bent een verrader als je de werkelijkheid onder ogen ziet. Je bent onverdraaglijk als je durft zeggen wat er verkeerd gaat en waar. Je wordt uitgestoten als je durft zeggen dat mistoestanden moeten worden rechtgezet, dat je geen ernstig mens bent als je het erbij laat.
Het schitterendste voorbeeld vind je in de politiek. Ze beweren democratisch te zijn, de politici in Spanje, Engeland, België, Nederland, Denemarken, Noorwegen, Zweden en de namaakstaatjes Luxemburg, Monaco, Liechtenstein. Dat ze de democratie de kop indrukken door in hun land de monarchie (of een aftreksel ervan) in stand te houden, daar houden ze allemaal verschrikt hun mond over. Zwijgen is het parool of je mag niet meer meespelen. Dat ze van bij het begin de democratie funderen op slijk, wat wil zeggen dat ze niet bestaat, vergeten ze zo gauw mogelijk. Ze slaan de basis stuk en willen voor geloofwaardig doorgaan. Zwijgende overeenkomst: doe of er geen vuiltje aan de lucht is.
De wereld is een oorverdovend geraas van antwoorden. Je hebt nog geen vraag kunnen stellen of waarzeggers zoals priesters, popes, rabbi's, imams, zendelingen, politici, staatshoofden, leiders, führers, duce's, caudillo's, filosofen, moralisten, goeroes, spirituele gidsen... proberen je dol te razen om toch maar hun kant te kiezen, zelfs vóór je hebt kunnen rondkijken en nadenken.
Wie naar zijn hoofd en hart luistert, wie naar de kosmos luistert, wie luistert naar het gigantische systeem waar wij deel van uitmaken, hoort ze niet, hoort niemand van al die zogezegd priesters, spirituele leiders of gidsen.
Wie naar zijn hoofd en hart luistert, wie naar de kosmos luistert, wie naar ons gigantische systeem van universum of universums luistert, hoort alleen de vraag, de vraag, de vraag...
Op ogenblikken dat ik eerlijk ben tegenover mezelf, kan ik niet anders dan ervan overtuigd zijn dat je een uitzonderlijk slecht mens moet zijn, verward, verwaand, moedwillig waanzinnig arrogant, om jezelf paus te achten of kardinaal of bisschop of priester of imam of onverschillig welke 'nederige' vertegenwoordiger van god of weet ik veel. Het is schandelijk dat zulks onder intellectuelen wordt geduld. Of je het wilt of niet, de houding van die 'wereldverbeteraars' is in haar essentie dezelfde als die van een Hitler, van een Stalin en van allen die aan macht verslingerd zijn: zij moeten, zij willen de wereld veroveren. Als je het aandurft die essentie te zien en ze ter sprake te brengen, dan ben jij het gevaar, de grote verschrikking. Het is hoogst ongepast om machthebbers op hun kleinzielig egoïsme en hun arrogante waan te wijzen. Desnoods verbluffen ze je met de dooddoener: alle macht komt van God. We kregen dat axioma vóór 1945 constant om de oren geslagen. Geen geestelijke die het vóór die tijd niet gebruikte, geen geestelijke die het daarna nog in de mond nam. Wel beweren zij dat zij hun macht rechtstreeks van God hebben gekregen. Nee, niet zo maar gekregen, maar als plicht opgelegd. Als het wat meezit, valt die brutaliteit ooit ook weg. Wat gaan ze weer over die vergelijking met Hitler en Stalin struikelen. Ze gaan bedrog op bedrog stapelen om toch maar aan te tonen wat voor verschil er is in streving, in uitwerking, in bedoeling, in alles. Ze zullen er alles bijhalen om toch maar in uiterlijkheden verschil te zien, om toch maar de kern te doen vergeten.



Diepzinnigheid

Helaas wordt onverstaanbaarheid vaak voor diepzinnigheid gehouden. Je komt daar nergens mee, maar dat is de bedoeling.
De verlorenheid, het gevoel van een soort van totale verbijstering, wordt voor verheven inzicht, voor poëzie gehouden.
De aantrekkelijkheid ervan kun je niet loochenen, maar de waarde ervan is nihil.
Een beetje ontwikkeling vraagt om inzicht, en dat is een heldere kijk.
Het amateuristisch artistieke stijgt niet uit boven het onduidelijke, het wazige, het zogezegd sfeervolle dat niet de geringste heldere kijk bevat of toelaat, maar alleen de eigen kijk duldt.
Slechts op het hoogste niveau komen wetenschap (= weten) en poëzie (= doorleven) samen: je ervaart in het werk van wetenschappers als Gerard 't Hooft, Dawson, Hawking, Weinberg, dat ze een realiteit bereiken die de sfeer haalt van Lao-Tse, Vondel, Goethe, Michelangelo: de heldere kijk.
De zogezegd paranormale of parapsychologische verschijnselen hebben alleen plaats tussen een mens zijn twee oren, zoals Gerard 't Hooft dat zegt. Bij wetenschappelijke experimenten slaagt men er zelfs in om spirituele ervaringen kunstmatig op te roepen.
Tenslotte raak je zover dat je weet en beseft hoe anderen hun leven hebben ingericht en nog inrichten. Voor iedereen geldt het vertrekpunt: wij kunnen slechts denken in de mate van onze mogelijkheden; niemand garandeert dat anderen niet veel verder denken dan jijzelf, niemand garandeert dat jij denkt in de orde van het noodzakelijke, ik bedoel in de orde van wat correct werd beoordeeld, de orde waar vergissing is uitgesloten.
Meestal volstaat het om het vertrekpunt van de anderen na te gaan om vast te stellen dat ze zich als profeet / profetes opwerpen en niet als denker. De naam profeet zullen ze zich niet toekennen. De naam denker daarentegen wel. Maar wat is in hun denken gebeurd? Een of ander detail heeft hun aandacht getrokken en zij hebben dat detail verhevigd en opgevoerd tot de grondslag van al het andere. Het is me niet duidelijk uit welke aandrift ze zo handelen, maar dat ze het doen is voor iedereen controleerbaar, op voorwaarde dat die persoon dat wil. De adepten van wie zich voor denker (maar eigenlijk voor profeet) uitgaf, bekijken het natuurlijk met hun mogelijkheden en vooral met hun bewondering die geen controle meer uitoefent. Onder de adepten ontstaat een verering die zonder meer vervalsing is. Alleen de adepten zullen dat nooit toegeven. Ze willen alleen verering en bewondering voor de Meester of hoe je hem of haar wilt noemen.
Ik kan niemand aanduiden die ik als meester kan beschouwen. Ik vind in de wereld alleen mijn gelijken, zoekers. Zij die verklaren dat ze hebben gevonden, bewijzen ogenblikkelijk daarna dat ze zich vergissen en dat ze bereid zijn aan die vergissing te blijven hechten zonder nog verder te willen kijken. Ze maken indruk op zwakkere geesten die in bewondering staan voor zoveel volharding, en dan begint de verheffing, de verheerlijking, de vervalsing. Dat mensen van alle denkbare strekkingen prachtig en groots werk hebben gepresteerd, is geen excuus en zeker geen vergoelijking voor de initiële dwaasheid.
Het komt erop neer dat niemand gevonden heeft. Dat blijkt voor de meesten onaanvaardbaar. Met de vaststelling dat je nergens steun hebt, kunnen de meesten niet leven. Ze kiezen voor een geloof of een overtuiging en brengen de rest van hun leven door met en in het zoeken naar bewijs en houvast voor hun vooropstellingen. De meesten slagen erin om hun geloof of overtuiging ergens in de onaantastbaarheid onder te brengen. Om het oneerbiedig maar heel treffend te zeggen: "Daar stond de ezel stil". Dat stilstaan wordt tot de hoogste wijsheid verheven: alles is voor eens en voor altijd opgelost.


*(Zoals zoveel gezegden gaat "Daar stond de ezel stil" vermoedelijk terug op de bijbel. Met die ezel zal wel de ezel van Bileam zijn bedoeld, ook al was dat een ezelin.)

**(Wedden dat een paar kleine geesten niet verstaan dat je op het hoogste punt kunt leven? Op allerlei terrein zijn er mensen die mij overtreffen. Alleen als het op de essentie aankomt, zijn ze niets meer dan ik.)

Algemeen denken de mensen wat de spreuk zegt: Wie zoekt die vindt.
Een merkwaardige uitspraak, als je bedenkt dat het niet bestaande onvindbaar is. De spreuk impliceert dat je niet of slecht hebt gezocht als je niet vond.
Mutatis mutandis geldt het ook voor niet te achterhalen feiten. Voor elk ogenblik dat we kunnen denken, kunnen we een ogenblik denken dat eraan voorafging. Op die manier vinden we het ogenblik van ontstaan van de kosmos niet. Wie de grenzen van het heelal zoekt, vindt er geen.
In feite moeten we hier dus stoppen. We weten het niet. Dus houdt het op. Maar dat is niet naar de zin van de meeste mensen, geleerden of niet-geleerden. Iets in de mens verdraagt die onbeslistheid niet. Liever verklaren ze zich door God zelf uitverkoren, zelfs als die God, zoals zij hem bepalen, niet kan bestaan.




Aantekeningen bij de realiteit

Eigenlijk is het primum vivere het grootste affront dat filosofen de filosofie hebben aangedaan. We zouden ons leven filosofisch moeten kunnen inrichten, dat wil zeggen dat we bij de filosofie moeten kunnen starten om ons leven daarop te baseren. En wat blijkt? Zelfs de intelligentste geesten moeten toegeven dat ze daartoe niet in staat zijn. De primaire levensdrang overtreft nog altijd alles wat wij met ons intellect kunnen opbouwen. Dat komt neer op het ontkennen en proberen te vernietigen van filosofische levensgrondslagen. Het instinct van lijfsbehoud steekt toch telkens zijn hoofd op om de filosofen te wijzen op het gespannen koord waarop ze hun evenwichtsoefeningen uitprobeerden. De filosofische geschriften tonen het resultaat: het hoge koord met daaronder op de grond een nog amper spiertrekkende figuur.
Je kunt alles reduceren tot de vraag: beantwoordt iets buiten ons aan onze voorstellingen, verwachtingen, beelden, aanwezigheden, contact met overledenen, voorgevoelens die achteraf correct bleken, gevallen van telepathie en alle mogelijke andere buiten- en bovennatuurlijke verschijnselen.
Het antwoord daarop geeft je alle schakeringen van het extatische ja tot het strikt wetenschappelijke nee. Dat laatste is gebaseerd op overdracht van energie die zelfs met de uiterst verfijnde apparatuur niet is vastgesteld. Het extatische ja meent geen argumenten te moeten aanvoeren. Geloof of zogezegd dieper inzicht bedient zich niet van de ratio. Sinds de primitiefste tijden is het gebaseerd op de waan: ik heb spirituele ervaringen, ik weet het dus. Die ervaring drijft sommigen tot het uiterste. Die zeggen niet alleen: ik weet het, maar voegen eraan toe: ik spreek in de naam van god.
Filosoferen, het in wezen filosoof zijn, heeft geen behoefte aan uitspraak.
Ook voor wie zulks ontkent: het uitspreken van filosofie legt uitsluitend de nadruk op de eigen belangrijkheid.
Filosofie is bezig zijn met denken. Denken op zichzelf is niet mogelijk zonder eerst taal te leren, dus te leren spreken. Maar filosoferen is niet spreken, wel denken. Het uitspreken van filosofie is een vervalsing omdat ze ons bestaan als sociaal wezen erbij betrekt. Wie ooit ook maar tien minuten een filosofische toespraak of - erger - een filosofisch debat heeft meegemaakt, mag proberen excuses aan te dragen voor de ambitie. Ambitie is de dood van de filosofie.
Even terzijde.
Waarom niet niets? is een van de schijnbaar intelligente vragen die de absurditeit van het doorgedreven denken aantonen. Zonder succes hebben filosofen getracht het Niets (met hoofdletter nog wel) te doorgronden om na te speuren of het niet op een of andere manier toch zou bestaan. Waarom niet niets? komt op hetzelfde neer, omdat alleen al de vraagstelling een impliciet bestaan aan het Niets toekent. Dat we in staat zijn de abstractie zero te gebruiken, betekent niet dat daaraan ook maar iets beantwoordt of kan beantwoorden. Alleen spitsvondigheid wil verder gaan. Over het Niets is geen enkele positieve uitspraak mogelijk, je kunt alleen zeggen: het is niet. Wie verder gaat wil alleen misplaatste geleerdheid tentoonspreiden.



Ze hebben ons geleerd...

Ze hebben ons geleerd - nog in 1950 aan de KUL - dat denken niet gebeurt in een taal. Denken is zo alles overstijgend dat het niet gebonden is aan tijd en plaats, en niet gebonden aan 'het aardse', dus ook niet aan taal.
In feite gebeurt het net andersom. Wie geen taal leert, leert nooit denken.
De machthebbers in de kerk en daarbuiten hebben ons geleerd dat alle macht van God komt.
Het heeft er meer de schijn van dat God alle machthebbers heeft vervloekt.
Ze hebben ons geleerd dat het geestelijke een vrijstaand 'iets' is dat toevallig met een lichaam is verbonden, of beter, dat toevallig in een lichaam huist. De eenheid van lichaam en geest hebben ze stukgemaakt. Vooral de Griekse filosofen hebben daarin een nefaste rol gespeeld. Ze hebben de zelfstandigheid van de geest verzonnen.
Ze hebben ons geleerd nederig te zijn. Merkwaardig genoeg kwam dat van mensen als de paus, de bisschoppen, de priesters, precies die mensen die alleen nederigheid tegenover zichzelf kennen, ze zitten op hun knieën voor hun eigen vermeende grootheid.



Het wantrouwen tegen de wetenschap

Gelovigen, zieners, spirituele-ervaringlijders moeten zich zeer ongelukkig voelen met hun verstand dat hun visies tegenspreekt en weerlegt. Vandaar dat ze al het mogelijke doen om het verstand te ondergraven. Vanwaar komt anders de bewering dat het verstand zich kan vergissen? Het is een zeer kwaadaardige bewering die de vaststellingen van ons waardevolste geestelijke vermogen wil tenietdoen.
Indien het verstand zich op een bepaald punt vergist, indien dus ieders verstand zich daarin vergist, hoe weet dan degene die zegt dat het verstand zich daarin vergist dat hijzelf / zijzelf zich niet vergist? Dat is een dwaze toestand die de moeite van het weerleggen niet loont. Op die manier zit een spook een spook achterna om het te vangen en daardoor te bewijzen dat er geen spoken bestaan.
Wie beweert dat het verstand zich vergist omdat er al drogredenen zijn opgesteld, stelt een drogreden meer op.
Wanneer vergist het verstand zich? Indien het zich altijd vergist, hoe kunnen wij dat ooit te weten komen?
Indien het zich niet altijd vergist, hoe weten we dan in welke gevallen het zich vergist? Hoe weten we dan of het zich in die gevallen noodzakelijk, mogelijkerwijze, af en toe of slechts bij hoge uitzondering vergist?
Indien het verstand zich vergist, welke vergissing begaat het dan?
Verkeerde argumentering kun je ook vergissing noemen. Neem het bekende godsbewijs van Anselmus van Canterbury. Hij argumenteerde:
Ik kan een wezen uitdenken dat alle volmaaktheid in zich sluit.
Tot de volmaaktheid behoort het bestaan.
Dat wezen bestaat dus.

De tweede premisse is er een van de bedenkelijkste soort. Hier staan we voor een oversprong van de logische naar de ontologische orde, een niet door het verstand ondersteunde oversprong.
Iemand vertrekt van een bewering die hij niet kan waar maken. Je kunt beweren dat je een wezen kunt uitdenken dat de volmaaktheid zelf is. Maar daarmee is dat nog niet waar, niet echt. Of het mogelijk is een wezen te denken dat alle volmaaktheid bezit, is een onbeantwoorde vraag. Een dergelijk wezen gaat onze beperkingen zover te buiten dat het ook buiten ons begripsvermogen valt. Of Anselmus het wel zover heeft gebracht, kunnen we niet aantonen. Vooral de tweede bewering is totaal onaanvaardbaar. Over volmaaktheid of onvolmaaktheid van het tegendeel van bestaan, van niet-bestaan, is ons niets bekend. Logischerwijze is het niet-bestaan niet achterhaalbaar. Anselmus gebruikt onuitgesproken het niet-bestaan met een impliciete gevoelswaarde van 'minderwaardig ten opzichte van het bestaan'. Die bewering steunt op onvoldoende grond. De conclusie is slechts schijnbaar logisch.

Kan het verstand zich vergissen in een algemene abstracte uitspraak?
Kan het verstand zich vergissen als het beweert dat een bolvormige kubus niet bestaat?
Of neem (a x b)² = a² + 2ab + b². Kan het verstand zich daarin vergissen?

We schrijven vaak aan het verstand toe wat aan de zintuigen moet worden toegeschreven. Onze zintuigen kunnen zich zonder moeite vergissen. Maar de gelijkstelling zintuigen - verstand is onaanvaardbaar.
Het verstand kan voor verzinsels argumenten aanvoeren, een bewijsvoering opstellen. Dat is een schertsvertoning. Het feit dat sommigen die ernstig nemen levert eerder het bewijs voor hun kwade bedoelingen dan dat ze hun degelijkheid aantoont. Dat is het geval met de verzonnen tijd- en taalloosheid van het denken, een verzinsel dat in de kraam van pas kwam en dus vaak werd gebruikt. De gevolgen waren en zijn nefast.
Om aan te tonen hoe gemakkelijk wij ons vergissen, werd vaak verwezen naar het verschijnsel van opgaande en ondergaande zon. Onze zintuigen lijken dat op- en ondergaan te bevestigen, je ziet het voor je ogen gebeuren. Merkwaardig genoeg zijn het precies onze zintuigen die de correctie hebben aangebracht. Nauwkeurigere waarneming - in combinatie met andere bevindingen - heeft de vergissing aangetoond.
Het onbevooroordeeld denken en spreken lijkt altijd wel het struikelblok voor de overgrote meerderheid van de mensen. Vaak sta je tegenover onoverdachte, vaak ook brute afwijzing van overweging, volstrekt onbegonnen werk.




De basis

Belangrijk in het denken is de controle van het uitgangspunt. Een willekeurig vertrekpunt leidt tot onaanvaardbare besluiten. Vanzelfsprekend is dit het cruciale moment.
De meeste mensen vertrekken vanuit een vooropstelling. In de meeste gevallen betreft het dan niet slechts een gedachtevooropstelling, maar de affirmatie van een wezenheid. In de katholieke kerk vertrekken paus, bisschoppen en alle priesters van de - volgens hen - onbetwistbare zekerheid dat zij persoonlijk door God zijn geroepen en aangesteld als zijn plaatsvervangers op aarde. Er bestaat niet de geringste aanduiding dat ook maar iets zou beantwoorden aan een dergelijke bewering. Om te zwijgen van een bewijs. Dat heeft ze nooit gestoord om met de meest verregaande arrogantie de hoogste prerogatieven voor zich op te eisen. Dat alles onder het mom van nederigheid en ootmoed, zolang je niet raakt aan hun fantastische uitverkiezing.
Van wie zichzelf eerst op dergelijke wijze alle uitzicht ontneemt, kun je geen eerlijkheid meer verwachten. Het is duidelijk dat dergelijke willekeurige vooropstelling elke volgende redenering vervalst.
Het is met veel mensen niet anders gesteld. Niet dat ze zich bovennatuurlijke gaven aanmatigen, wel dat ze even redeloos een of andere vooropstelling aankleven. Voor sommigen is het voldoende om uit een katholiek gezin te stammen om zelf levenslang katholiek te zijn. Met joden en moslims is het even erg, vaak nog erger gesteld. De waardeloosheid van zulke houding kun je ze niet laten verstaan. Ze weigeren gewoon na te denken. Het is de houding van de paus, vooral van deze paus, de man is jezuïet. Die hebben bij hun wijding voor eens en voor altijd beslist dat zij de waarheid in pacht hebben. Elke twijfel daaraan is uitgesloten. Als zulk stalen hoofd paus wordt, hoef je niks meer te verwachten. Alle denken is uitgesloten, het enige wat telt is de wet, hun wet. Franciscus is een vriendelijk man zolang aan zijn prerogatieven niet wordt geraakt. Hij heeft dat van bij het begin duidelijk gezegd. Toen hem de vraag gesuggereerd werd of priesterschap ook voor vrouwen... raakte de vraagsteller niet eens uitgevraagd. Franciscus sneed hem de pas af met de onderkoelde opmerking dat het onderwerp onbespreekbaar is. Zaak geklasseerd. Zo werkt het systeem bij jezuïeten over heel de lijn. Het is het systeem van: 'Ik heb gelijk omdat ik het zeg.' Als je nagaat hoeveel mensen in de wereld die houding aannemen bij het aanvaarden van een willekeurige basis, dan moet je toegeven dat een dergelijke attitude zeer menselijk is.



Iets anders

Ik weet niet op welke manier het leven voorrang heeft, leven neemt voorrang op alles.
De essentiële betekenis van het schrijven ligt niet in het voorlezen van wat je geschreven hebt, ze ligt in het bewaren ervan.
Als je een dwerg ziet acteren merk je dat hij de waardigheid van mens behoudt, het dwerg-zijn doet daaraan niets af. Als je ziet hoe mensen die niet dwerg zijn een dwerg willen uitbeelden, het dwerg-zijn willen vertolken, zie je het gewrongene van de situatie, de houterigheid, de moedwil, de mislukking. Ze willen de waardigheid van het dwerg-zijn verdedigen. Hun onvermijdelijk fiasco wordt een belediging voor wie dwerg is.
Formalisten zijn diegenen die het bij het zeggen houden en menen dat niets daar bovenuit gaat. Zij zijn degenen die een gebouw uit een hoop stenen laten bestaan en zich aan de bewoonbaarheid niets gelegen laten.
Waar haalt het jonge hart zijn drang vandaan naar opoffering, naar wegschenken van al wat het is en heeft, naar zelfvernietiging op het ogenblik dat het leven alle bloeiende kansen uitstalt? Leeft in dat hart die perversiteit omdat ze van nature erin aanwezig is, of is ze opgedrongen, met stukjes en beetjes langs de weg van hersenspoeling en begoocheling die je opvoeding en traditie noemt doorgedrongen in dat ontvankelijk maar uit zichzelf niet zo perverse hart?
Terwijl het hele christendom op verzinsels omtrent de opstanding van Jezus berust, spreekt Martin Buber over onze tijd graag als over een tijd van godsverduistering. Er zit consequentie in die doordrijfmethode.
Kinderen vragen om verklaring. De uitleg die je geeft, stelt ze tevreden. Of ze die begrijpen, daar bekommeren ze zich blijkbaar niet om. Ingewikkelde verklaring waar ze niets van verstaan, heeft vaak hun volledige instemming. - Zo vergaat het de simpelen van geest: geef ze met Gods zegen een vracht onverstaanbaarheden, die kunnen niet anders dan dé waarheid zijn aangezien zij er geen letter van snappen.
Vaak zijn de bedoelingen van veel mensen ontzaglijk mooi. Ik denk aan die van mijn vader en aan die van miljoenen christenen, moslims en meelopers van alle richtingen en gezindten. Alleen als ze die in de praktijk willen toepassen, sta je voor de grofste miskramen.
Een Antwerpse proleet die nooit wat te betekenen had, schafte zich op een dag een sportwagen aan, glanzend, groot, sterk, luxe van boven tot onder. Ieder wist dat de man geen cent bezat. Niemand wist hoe hij het had klaargespeeld die sportwagen te lenen, te huren, te kopen. De wagen was niet gestolen, dat was bekend. Toen buren hem vroegen waar hij zulke wagen voor nodig had, hield hij zijn hoofd wat hoger en zei: "Dat is voor mijn prestige." (Hij zei het in het Antwerps: "Dès veur maine presteesj!") Mijn leven lang heb ik die zegswijze gehoord, vooral als ze niet werd uitgesproken.
Reeds als student hoorde ik anderen een eigenwaarde verdedigden waarvan ik zeker was dat ze niet bestond. Op basis waarvan en hoe ze zichzelf die grootheid toezegden, is me niet bekend. Ik beleefde het tegenovergestelde: de afwezigheid van alle bewering, van aandringen, zich opdringen, zich voordoen. Mij verblufte hun zekerheid bij de gemakkelijkheid waarmee ik hun pose doorzag. Ze moet meer dan pose zijn geweest, ze waren te zeer overtuigd van zichzelf, van hun waarde hoewel die ontbrak. Dat was een vreemde ervaring. Hun persoon ging boven alles, enige twijfel aan hun waardigheid leek voor hen onmogelijk, mocht niet voorkomen, bestond dus niet. In die overtuiging leefden zij. In die overtuiging gingen ze ten onder.



Geschiedschrijving

Er bestaan drie vormen van geschiedschrijving. Je hebt een officiële geschiedenis, een verzonnen geschiedenis en een ware geschiedenis.
De ware geschiedenis is het moeilijkste om te achterhalen. Precies weten wat er is gebeurd, wat mensen hebben gedaan en gedacht, dat zou de echte geschiedenis moeten zijn. Uit ervaring weet iedereen dat de weergave daarvan nauwelijks mogelijk is.
De verzonnen geschiedenis is de meest aanvaarde vorm. Hij is fabelachtig, is mooi, zet de helden in het zonnetje. Dat er geen ene moer van waar is, daar bekommert zich niemand om. De voorstelling is prachtig, dat is al wat telt. "The Bridge on the River Kwai" is een heerlijke film. Onze helden worden erin gevierd, onze vijand wordt er belachelijk in gemaakt. Dat het gegeven vervalst is van begin tot eind, wie zal zich daarom bekreunen? Onze heldhaftigheid gaat voor alles. De hele geschiedenis krioelt van dergelijke vervalsingen.
De officiële geschiedenis is het relaas van feiten en gebeurtenissen zoals de overheid wil dat ze in ons hart en hoofd verder leeft. Het is de beschaafde vorm van liegen, minder aantoonbaar dan bij de verzinsels, geslepener naar voren gebracht en met de schijn van objectiviteit, meestal gesteund door de autoriteit van een universiteitsprofessor. Dat die meneer even onbetrouwbaar kan zijn als onverschillig welke fantast, mag je zelfs niet laten doorschemeren.



Applaudisseren

Het is de gewoonte om aan het slot van een muziekuitvoering de muziek met applaus kapot te slaan. Ten dele is het verstaanbaar dat mensen applaudisseerden na een concert, de meeste muziek was erop berekend, de finale was een bravourestuk met veel enthousiast lawaai van een volledig orkest met daverende pauken in een aanzwellend slot. Vooral zuiders temperament was bij zoveel opgezweepte warmbloedigheid niet te houden. Maar ook het Germaanse temperament kon bij de loeiende finales van Beethoven en Wagner niet onberoerd blijven. Beethoven in zijn symfonieën en ouvertures weet met niet te stuiten slotakkoorden zoveel keer een eindpunt aan te kondigen, dat het publiek al zou applaudisseren voor het echte, laatste slotakkoord al de andere besluit.
Er zijn muziekstukken die geen applaus verdragen. Vooral in de modernere muziek zijn er werken die niet op een bravourestukje eindigen. Werk dat met een adagio besluit of met een lento vraagt in feite niet om applaus, het vraagt om stilte, om bezinning, om het laten bezinken van de ontroering. Maar dat is een cruciaal punt.
Mensen verdragen de ontroering niet, willen haar beheersen, in toom houden, ze zijn er bang voor. Als de ontroering te lang binnen henzelf opgesloten blijft, vertrouwen ze haar en hun eigen reacties niet meer. Ze begrijpen niet wat hen overkomt, ze willen het onbekende uit zich weg, ze willen terug naar de wereld van mensen en van gewoon geluid, de bus die voorbijkomt, kinderen die lopen te joelen, auto's die claxonneren in de file. Ze vergeten dat je nu stilte nodig hebt, de ontdekking van de diepten die de muziek binnen jezelf heeft doen ontstaan, de ontzaglijke ruimten aan inzicht, onafzienbare verlichte grotten waarbinnen je in telkens terugkerende, onsamenhangende echo's tegen jezelf fluistert: dat was meesterlijk, dat waren de hoogste hoogten, ongelooflijk ongewoon.
En je blijft stil.



Uitverkoren

Altijd zijn er mensen geweest die zichzelf voor uitverkoren hebben gehouden. Altijd zijn er anderen geweest die aan die uitverkorenheid geloofden om zichzelf tot de uitverkorenen te kunnen rekenen.
Dat er van uitverkorenheid geen sprake is of kan zijn, kun je ze niet aan hun verstand brengen: hun verstand weigert om enige argumentatie in die zin te aanvaarden. Hun uitverkorenheid staat voorop. Bijgevolg verwerpen ze alles wat die uitverkorenheid in twijfel kan trekken of in de weg kan staan. Dat is de houding van alle profeten of van allen die onder onverschillig welke naam voor profeet willen doorgaan, verlichten, ingewijden, priesters, popes, bisschoppen, kardinalen, de paus, leiders van sekten, theosofen, antroposofen, het is niet te geloven hoevelen bereid zijn zichzelf boven alle anderen uit te verkiezen. Zelf zullen ze beweren dat ze niet zichzelf uitverkiezen. Dat gebeurt volgens hen - volgens hen allemaal zonder enige uitzondering - door een hogere macht. Geef die macht de naam die je wilt, God, Jahweh, Allah, de Almachtige, het Opperwezen, de Kracht, de Volmaakte, de Oorsprong. Ook als je aantoont dat een hogere macht die hen uitverkiest onbestaanbaar is, blijven ze eraan gehecht, desnoods door alle onmogelijkheid weg te vegen met de lapidaire nonsens: bij God is alles mogelijk. Als je eerst God bepaalt als de volmaaktheid zelf, kun je hem niet tegen zichzelf en zijn volmaaktheid laten handelen door de onvolmaaktheid voort te brengen. Maar dat weigeren ze in te zien.



Over poëziekritiek

Het is nodig om over de kritiek en de literaire smaak in Vlaanderen te spreken. Ik schreef al dat de meeste mensen niet in staat zijn de hoogte van de 'Duineser Elegien' of van de 'Sonnette an Orfeus' te bereiken. Wellicht moet dit genuanceerd worden en behoor ik te zeggen: ze willen die hoogte niet halen. Kwade tongen voegen daar onmiddellijk aan toe: het zou ze toch niet lukken. Precies daarin ligt voor mij een groot probleem: ik kan niet uitmaken of inderdaad hun wil of hun capaciteit aan de basis ligt van hun onbegrip.
Daaraan moest ik denken toen ik schreef: Kijk, tijd wacht met ons. Het staat in 'Holten tijd VI'. Aangezien er niet veel aan het toeval werd overgelaten, staat hier niet willekeurig Kijk. Dit 'kijken' is een uitzien als over een oceaan: de tijd wacht meer nog in ons dan met ons. De vraag is maar of we het zien.
Het is een vaker voorkomend verschijnsel dat mensen ter rechtvaardiging van hun tekortschieten in begrip precies alle begrip en grootheid ontkennen aan wat hun begripsvermogen te boven gaat. Ze spreken het niet uit, ze verwoorden impliciet: 'Wat mijn verstand te boven gaat, is het begrijpen niet waard.'
Dat heeft niet noodzakelijk iets te maken met hun ontwikkeling, beter gezegd met hun officiële aanstelling. Destijds heeft Heinrich Heine hoogleraren belachelijk gemaakt met hun inderdaad belachelijke uitlatingen, bekrompen visies. Het is niet omdat iemand hoogleraar is dat hij zijn bekrompenheid en zijn gespecialiseerde kortzichtigheid heeft afgelegd. Je stelt dat ook in onze tijd vast. Wie in poëzie alleen kent en kan waarderen wat na 1945 werd gepubliceerd door wie alle klassieke vormgeving opgaven, kan een goed theoreticus zijn en verdienstelijk werk leveren met catalogeren en systematiseren, maar is daarom nog geen kenner van poëzie. Wie zegt dat hij 5.000 gedichten heeft gelezen en daaruit concludeert dat hij 'dus' iets van poëzie verstaat, lijdt aan geestesverbijstering. Zelfs 50.000 gedichten kunnen een mens niet aan inzicht in poëzie helpen indien zijn begripsvermogen hem dat niet toestaat: je hebt geen begrip van poëzie als je belangstelling en waardering uitsluitend tot één periode en enkele van haar strekkingen beperkt blijven.
Het is nutteloos zich daarover op te winden. In alle tijden hebben bekrompen hoogleraren gemeend alles van poëzie af te weten omdat ze 5.000 - of 50.000 - gedichten hadden gelezen. In alle tijden hebben hoogleraren zich vergist.



Abdicatie

Er is nog nooit een Napoleon geweest die de macht die hij had veroverd heeft opgegeven omdat hij inzag dat ze tot niets diende, hem en vooral de anderen nergens heen voerde tenzij naar hun en zijn ondergang. Alexander de Grote veroverde een rijk dat destijds wereldrijk mocht heten. Het viel uiteen zonder spoor na te laten buiten de begraafplaatsen. Caesar kreeg geen beter lot. Franco, Marcos, de Zuid-Amerikanen, Saddam Hoessein: geen enkele was begenadigd met het inzicht dat de mensen beter gediend waren met hun afwezigheid, tenminste na enkele jaren. Blijkbaar is telkens de initiële bedoeling goed genoeg, struikelt niet de macht-veroveraar maar de macht-bezitter over de onbeperkte mogelijkheden van gebruik en misbruik. Hitler is het voorbeeld van perfectie in het gebruik van een apparaat dat uitsluitend op vernietiging was gericht, Stalin is het voorbeeld van brutaliteit.



Over het metafysische

Het staat iedereen vrij het metafysische als realiteit te verwerpen of te aanvaarden. Wie het aanvaardt interpreteert het in uiteenlopende vorm gaande van een vaag bovennatuurlijk bestaan tot een bestaan als persoonlijk wezen, in een bovennatuurlijke wereld geregeerd door een superwezen, nauw omlijnd en te vatten in een naam als Allah of Jahwe of wat daarmee gelijk staat. Op vele manieren is getracht het bovennatuurlijke te bewijzen, aan te tonen, te laten doorschemeren op niet uitsluitend religieuze gronden. Carl Jung bijvoorbeeld maakte (voor zichzelf?) langs psychologische weg het aanvaarden van een God tot de bevrediging van een menselijke, geestelijke behoefte. Je kunt daarover denken wat en zoals je wilt. De meesten denken helemaal niet, maar vertrekken uit vooroordelen, uit overlevering die voor onvoorwaardelijk wordt gehouden, uit geopenbaarde waarheid waaraan niet mag, kan en zal getornd worden op straffe van hel en verdoemenis onder vorm van broodroof, steniging, brandstapel. Denken? Het zijn geen gedachten, het zijn spijtige tekortkomingen van geborneerdheid die voor verlichting door de heilige geest worden uitgegeven of door onverschillig welke andere verlichting, ingeving, aanvoeling, of iets wat in de kraam van pas komt.
Wie evenwel het metafysische zonder meer verwerpt, ontneemt zich een mogelijk uitzicht op de wereld. Het is niet mijn bedoeling om aan het metafysische bestaansrecht toe te kennen. Ik wil anderzijds het metafysische geen bestaansrecht ontzeggen. Er is niets tegen metafysica op voorwaarde dat men niet dadelijk die sprong in het duister omtovert tot de enig mogelijke sprong naar het enige licht. Ik bedoel: ik wil niet a priori het bestaan loochenen van iets waar ik het bestaan niet van ken - en sterker: waarvan ik weet dat wie het bestaan ervan aanvaardt, het bestaan ervan evenmin kent of aanvaardbaar kan maken als ik. Ik kan het niet afwijzen zomin als ik andere voortbrengselen van ons denkvermogen of van onze fantasie wil loochenen. Dwergen en elfjes, de djinns der moslims, Sneeuwwitje, een maagd die een kind baart... De menselijke geest heeft er behoefte aan om zich bezig te houden. Dat doet hij hetzij met beursberichten en speculaties, hetzij met ruimtevaart en het overmeesteren van de snelheid van het licht, hetzij met kunst en de uitingsdrang van onze creativiteit, hetzij met onverschillig welke discipline die ons de indruk geeft dat we de menselijkheid tot haar hoogste vorm voeren. Als we geen uitweg meer zien, zal onze behoefte desnoods boven de mens een wezen veronderstellen dat volmaakt is en almachtig: de droom van de mens die zelf boordevol energie zit, energie die geen grenzen erkent tenzij als uitdaging. Wie die energie onbevooroordeeld bekijkt kan haar slechts redeloos noemen. Wie de natuur onbevooroordeeld beschouwt, moet met de Genestet vaststellen: Ze is zielloos lieflijk en reedloos wreed. Als je nagaat waartoe machthebbers, terroristen en extremisten in staat zijn, vormt de mens geen uitzondering op de vaststelling.
Aan de scheppingsverhalen, aan de mythen over het ontstaan van wereld en mens - mythen van over heel de wereld -, aan de meer recente, niet wetenschappelijke verklaringen van de oorsprong van heelal en mens is duidelijk af te lezen welke oncontroleerbare verzinselacrobatie vereist is vooraleer de uitdenker zijn doel meende bereikt te hebben.



De vergissing

Ongekende krachten schuilen in de meest als menselijk ervaren en meest geëxcuseerde tekortkoming, de vergissing.
Vooral de spontaniteit ervan valt op, ook aan wie de misslag presteert. Een beredeneerde vergissing is een grap, een uiterst bekend trucje bij cabaretiers en entertainers. Grappig vaak omdat de vergissing op zich grappig kan zijn. In het beste geval is ze neutraal. Het kan spijtig genoeg erger, de vergissing kan wonden slaan of bestaande wonden openrijten. In dat geval is het precies de spontaniteit die de ware vergissing herleidt tot een relatief nietig voorval. Zo vertrouwd zijn we met vergissingen dat we ze menselijk noemen.
Vorige week kom ik buiten en aan de overkant staat Louis, mijn beste maat. Ik steek..., nee ik steek niks. Mijn bedoeling was mijn arm op te steken en te zwaaien. In fracties van een seconde weet ik: dat kan niet, Louis is al veertien jaar dood. Ik sta beduusd. De man aan de overkant gelijkt niet eens op hem. Waar komt de zekerheid vandaan? Waarom zag ik Louis, en waarom wist ik niet dat het niet kon? Eerst even later dringt door dat je je vergist. Pijnlijk was het genoeg. Had Louis er maar gestaan.
En de frequentie. We letten er niet op hoe vaak wij moeten rectificeren wat we opmerkten. In tegenlicht zag ik in de verte een vreemd gevormd vliegtuig. Het kwam dichterbij tot ik een meeuw zag zweven, maar kijk, die splitst en twee aalscholvers vliegen langs mijn raam. Voortdurend is er wat, zoveel dat we geen aandacht hebben voor de vergissing, alleen voor wat het uiteindelijk is.
Wie denkt dat hij is vrijgesteld van dergelijke fouten, vergist zich. Niemand blijft gespaard van misvattingen. Je mag blij zijn als je niet de ene blunder op de andere stapelt, met wat tegenslag haal je het niet bestaande record onderuit. Of je zingt opgewekt de Marseillaise als ze je naar de Brabançonne vragen, een uitschuiver die je een ongeneeslijke schedelbreuk - levensbreuk - nalaat. Die ontstaat niet uit de aard van de zaak, wel uit de kwade wil van wie uit je flater profijt wil halen. Het is te duidelijk, in se is de ene vergissing de andere waard. Wie gradaties in missers wil zien, doet het op basis van omstandigheden. Neem bijvoorbeeld spelfouten. Dat zijn wellicht de vaakst voorkomende vergissingen, over het algemeen betekenisloos. Als een vice-president in de Verenigde Staten bij een schoolbezoek het woord 'potato' ziet staan en het verandert in 'potatoe', dan wordt dat een wereldwijde blunder. Zijn bezoek - en dus ook zijn miskleun - werd door de televisie uitgezonden. Als in een vliegtuig de piloot de kunstmatige horizon verkeerd interpreteert en meent dat de gyroscoop stuk is, dan loopt zulke vergissing meestal op een ramp uit. De vergissing blijft een vergissing, maar de gevolgen kunnen schrikwekkend zijn.
Het gebeurt dat mensen tegen beter weten in aan de vergissing vasthouden. Ik meen een citaat te kennen uit Cicero dat op zulke houding zinspeelt: 'Liever zich vergissen met Plato dan gelijk halen met de Pythagoreeërs.' Een dergelijke opstelling lijkt me dom. Overigens heb ik mijn twijfels, ik vind dat citaat nergens. Daar komt bij dat Plato zelf Pythagoreeër was.



Het geloof

Aantekeningen vooraf

Je moet je er bewust van zijn dat een ongelovige in de ogen van een gelovige altijd een trap lager staat aangezien hij het geloof mist. Ik ken geen enkele gelovige die niet door die zienswijze is aangetast. Ik ken er vele die zich daar niet bewust van zijn.

De gelovige verlangt van de ongelovige dat deze hem binnen de tijd van twee minuten het strikte bewijs levert dat zijn god niet bestaat. Langer is hij niet bereid om te luisteren en zeker niet om te overwegen wat de ander zegt. Twijfel aan het geloof wordt meteen van de tafel geveegd.

Alle gelovigen tegen wie je over de onmogelijkheid van hun geloof spreekt, voelen zich persoonlijk aangevallen, aangetast. Ogenblikkelijk sluiten ze zich voor alles af en laten zelfs de mogelijkheid van overweging niet toe. Zij beweren de waarheid te bezitten want ze is hun geopenbaard.

Enige kritische, menselijke kijk op zijn geloof is voor een gelovige uitgesloten. Dat lijkt hem een aantasting van zijn persoon. Over bijkomstigheden zal hij kritiek uiten en menen daarmee zeer kritisch te staan.

Gelovigen realiseren zich niet dat ze jarenlang zijn geïndoctrineerd. In het ergste geval hebben ze zichzelf geïndoctrineerd. Uiterst weinigen komen ertoe om in te zien dat ze die indoctrinatie niet op een paar minuten van zich zullen afleggen.

Aan kinderen wordt jarenlang dag aan dag en met alle middelen het geloof als de enige waarheid en bovendien de enige vanzelfsprekende waarheid opgedrongen. Het is best te verstaan dat de meesten daar nooit meer van genezen. Wel hebben ze de grootste moeite om te verstaan dat mensen met een ander geloof niet dadelijk inzien dat hun geloof een bijgeloof is. De bekrompenheid die hen werd ingeprent, staat hun geen andere visie toe.

Paus en priesters ontzien zich niet om de natuur hun eigen wetten op te leggen als het in hun kraam van pas komt. Het duurt eeuwen voor hun achterlijkheid in staat is de feiten te erkennen. Het is erbarmelijk om na te gaan hoeveel eeuwen Jozua de zon deed stilstaan. Door toedoen van paus en priesters is daar meer dan één mens voor vermoord.
Nog altijd weigeren paus er priesters om de natuur te erkennen zoals die is.
Over homoseksualiteit en transseksualiteit bijvooorbeeld houden ze best hun mond, als ze er iets over zeggen, zijn het grove dwaasheden. Desnoods liegen ze flagrant om hun verzinsels in stand te houden. Ik heb een jezuïet bij hoog en bij laag weten beweren dat onder dieren geen dergelijke ‘onwaardigheden’ bestaan. Pijnlijk is dat voor zo een alwetende.

Het jodendom, het christendom en de islam verklaren met nadruk dat God volmaakt is, almachtig, alwijs, algoed. Vooral volmaakt, een grotere volmaaktheid kan niet bestaan. Merkwaardig genoeg verklaren ze die volmaakte God uitsluitend mannelijk. In het christendom is hij zelfs God de Vader, de Zoon en de Heilige geest. Maar ook het jodendom en de islam zien God uitsluitend als man. Als God volmaakt is, omsluit hij in zijn volmaaktheid ook het vrouw-zijn. Dan is hij in het christendom niet alleen God de Vader, maar ook God de Moeder, en zowel God de Dochter als God de Zoon. Godsdiensten die hun God volmaakt verklaren en hem dan nadrukkelijk als beperkt voorstellen, vernietigen hun geloofwaardigheid.



De essentie van geloof

Geloof is het aanvaarden van het bestaan van een God of van bovennatuurlijke machten die alleen door openbaring bekend zijn.
Om welke vorm van openbaring het ook mag gaan, altijd heb je te maken met een persoon die beweert kennis te hebben van bovennatuurlijke machten, een God of goden of wat het ook zij. Anderen hebben die openbaring niet of niet gehad, die moeten op het woord van die persoon vertrouwen om de openbaring te aanvaarden. De openbaring zelf is nooit controleerbaar. Ze heeft ook nooit een redelijke grond.
Als je naar de kern gaat, stel je vast dat geloof essentieel gebaseerd is op niet weten.
Je neemt aan dat een of andere openbaring juist is. Weten doe je niets. Dat geldt ook voor wie beweert de openbaring te hebben ontvangen.
Wel krijg je direct een stortvloed uitleg over je heen, maar die is niet in staat om de essentie aan te tasten van geloof: niet weten. Alle spitsvondigheden en uitleggingen ten spijt blijft de kern van de hele zaak: niet weten.
Je mag nog zo overtuigd zijn van de eerlijkheid, de goede wil, het zuivere inzicht (en al wat je verder nog wilt) van de persoon die de openbaring brengt, je mag zelfs overtuigd zijn dat hij van goddelijke oorsprong is, je neemt nooit weg dat je het niet weet. Iedereen kan onverschillig wat komen vertellen met onverschillig welke argumenten of 'bewijzen' of 'tekenen', de ultieme kern waar geen mens wat kan aan veranderen is: niet weten. Dat is voldoende bekend, alle theologen, gewoon allemaal, gaan daarover akkoord.
Maar dan komt de stortvloed van weten: al wat door openbaring is 'meegedeeld'.
Dat tussen die twee een kloof gaapt waar je niet overheen kunt, dat weigeren mensen die willen geloven in te zien. Ze stappen er schijnbaar moeiteloos overheen, alleen weten ze niet dat ze in de kloof zijn gestort. In ieder geval spreken gelovigen vanaf dat ogenblik alsof al wat hun geloof aangaat volstrekte waarheid en werkelijkheid zou zijn. Rabbi, imam of priester van onverschillig welke sekte of strekking, allemaal spreken ze in naam van God. Daar schuilt het bedrog.
Indien ze zeiden: Ik geloof dat ik spreek in de naam van God dan was het min of meer aanvaardbaar. Maar dat doen ze niet, en zo denken ze ook niet. Ik heb 32 jaar onder priesters geleefd. Iets van hun zienswijze en denken heb ik wel meegemaakt. Ze zeggen schaamteloos: Ik ben priester.
Indien paus en priesters eerlijk waren, zouden ze zeggen: Mijn geloof zegt mij dat ik priester ben.
Indien paus en priesters eerlijk waren, zouden ze zeggen: Ik zegen u in de naam van God in wie ik geloof maar die daarom nog niet bestaat.
Maar wat doen ze? Ze spreken in naam van God met de toevoeging: zo waar als Hij bestaat. Ze zullen je verzekeren dat zij de openbaring hebben gekregen van God (in wie zij geloven maar die daarom nog niet bestaat). Die aanvulling laten ze altijd en overal achterwege.
Het gaat zover dat de paus onfeilbaarheid opeist als hij ex catedra spreekt over geloof en zeden. Dat alles in naam van de enige ware God zoals het staat uitgedrukt in het Credo. Daar staat nadrukkelijk: Credo in unum Deum... Et in Dominum nostrum Jesum Christum... Et in Spiritum Sanctum. Credo staat er aan het begin en dat wordt daarna zo vlug mogelijk vergeten. Paus en priesters zeggen het misschien nog alle dagen in de mis, maar voor de rest van de dag spreken ze alleen over geloof in de betekenis van zo waar als Hij bestaat.
Katholieken hebben dat van hen overgenomen, katholieken zeggen nooit: ...maar dat weet ik niet, want ik geloof. Integendeel, ze zeggen: Zo is het en verstaan daaronder want mijn geloof zegt dat ik het weet. Ze verzwijgen dat niet alleen, de meesten staan zo ver dat ze het niet beseffen, er niet eens meer aan denken. Het geloof heeft de bergen niet alleen verzet, maar er valkuilen van gemaakt.



Dr. Fa Claes



Terug naar Index