|
F
A
C L A E S
AANTEKENING VOORAF
Er schijnt een kloof te liggen tussen de 'normale', dagelijkse belevenissen en de belevenissen van de poëzie.
Het lijken twee werelden al bestaan ze slechts door elkaar gevlochten, niet twee verschillende werelden maar slechts
één enkele die je op bepaalde ogenblikken als een andere wereld dan de wereld zelf ervaart.
Gemakshalve kun je zeggen dat het twee aspecten van dezelfde wereld zijn. In feite voel ik me er ongemakkelijk bij,
het paranormale ervan stoort me. Het is niet paranormaal, het is normaal, gewoon.
Een verklaring ervoor heb ik niet, ik kan alleen vaststellen.
De Gedichten van aanwezigheid spreken over een realiteit die algemeen 'parapsychologisch' heet. Zeggen
dat het hier over een 'realiteit' gaat vraagt eigenlijk zelf al om een verklaring. Ik denk dat ik een realiteit bedoel als
die van de droom. Wie gedroomd heeft kan niet ontkennen dat hij zijn droom reëel heeft meegemaakt.
Welke waarde je ook aan de droom hecht, hij heeft bestaan zoals onze verlangens en wensen bestaan, zelfs de
krankzinnigste.
Mijn bedoeling is om duidelijk te maken dat ik geen geloof hecht aan een wereld buiten onze wereld, ons universum.
Het bovennatuurlijke is een verzinsel uit de tijd toen onwetendheid en angst bepaalden wat de mensen dachten
en geloofden. In bepaalde gevallen was heel vernuftig wat aan systemen werd verzonnen om het bestaan van de
wereld en de natuurverschijnselen te verklaren. Geloven is op zichzelf een bezigheid die je moet verwerpen:
het is aanvaarden wat je op geen enkele manier kunt aantonen. Dan kun je de mensen onverschillig wat
aansmeren, dat is te gek.
Het bestaan loochenen van ervaringen zoals uitgesproken in deze Gedichten van aanwezigheid lijkt mij
dwaas, ze zijn, denk ik, te algemeen. Het is ermee gesteld als met de dromen. Iedereen droomt. Voor zover
ik kan vaststellen maakt iedereen de ervaring van aanwezigheid van de overledene mee. Het kunnen
verschillende ervaringen zijn en omtrent verschillende overledenen, dat doet niet ter zake, de ervaring telt.
Voor zover ik ondervind verdringen veel mensen die. Dat kan om uiteenlopende redenen, uit angst,
uit ongeloof omdat het 'slechts' een droom is, of het is afwijzing van een vergissing, waanvoorstelling,
zinsbegoocheling, alsof je aan de overkant van de straat je buurman ziet staan en dan bedenkt dat het
niet kan, hij is al jaren dood, de man aan de overkant is een dubbelganger, een slechte kopie.
Zoals ik zei, een verklaring voor de hier weergegeven belevingen heb ik niet. Wel weet ik dat ik ze heel
mijn leven heb meegemaakt en daarin niets ongewoons zie. Ze komen tot mij, ik zou zeggen: ze nemen bezit
van mij, zij palmen mij in en dan is het mij vaak moeilijk een onderscheid te maken tussen
wie ik ben en zij. Dat is zomin angstaanjagend als metafysisch, het is gewoon, zoals alles in
het leven en sterven van mensen gewoon is.
GEDICHTEN VAN AANWEZIGHEID
DE BLIJVENDE
Je bent in huis als de afwezige aan tafel.
Je plaats blijft open, je komt,
ik dacht dat ik je bezig hoorde,
ik hoor je bezig, denk ik, en ik kijk om.
Alleen als ik omkijk ben je er niet
en kijk ik vóór me dan weet ik dat je me
kunt aanraken, dat ik je aanraken kan.
Ik steek mijn hand uit maar de deur
is al dicht, aan het raam beweegt
het gordijn nog, lijkt het,
als was je de kamer uitgegaan.
De zetel staat er maar is leeg.
Ik hoef mijn ogen niet eens dicht te doen
om je te dromen, om door de schijn te kijken,
door de wand, maar er is geen wand,
daarvoor ben je te dichtbij.
Als het stil wordt hoor ik dat je luistert
en dat ik zonder spreken met je denk.
Het hoeft niet nacht te zijn, de nacht
is alleen het andere gezicht van de dag,
hetzelfde, helemaal, maar in het donker.
De dag toont je beter. Hij laat je
rondgaan door het huis. De dag bezit
je gezicht en de toets van je handen,
het geschrift dat minutieus de tekens
en hun toon en hun vertoog noteert.
Zó ben jij de afwezige in huis, maar
dan de blijvende, degene die ik altijd zie
en niet ontwaar, degene die ik hoor
en, ook als ik niet hoor, versta.
TRANSPARANTIE
Tussen de morgen en het licht,
doorschijnend tussen de morgenlichten
alsof je nergens staat
maar je bent aanwezig in lucht
en in enkel aanwezigheid,
de vreemde presentie
van handen en horen en stem.
Tussen onzichtbare ruiten
de spiegeling van anders, van ergens
met onnoembare naam toch
vertrouwd als lijnen in je hand,
levenstekens die je leest
gelaten in zekerheid en ongeloof.
Tussen andere luchten nabij
en in het wezen van de deuren,
de tafel, je stoel, het raam,
binnenin en erachter en in de kamer,
in de kamers overal in het huis
en daarbuiten, allen die gingen
en bleven in het grote onbekende
van het overbekende bestaan.
HUIS
Alles is hetzelfde, het grasveld
en de bomen voor het raam, de zon
die laag naar binnen schijnt,
de kaders aan de muur met kleur die opleeft
en plots dieper wordt, het licht, een wolk.
Alles is hier, alles staat op zijn plaats.
Ze wandelen hierlangs, ze schuiven
ongehaast langs meubels, muren,
gelijk mensen in een museum
met hun aandacht voorbij de schijn,
voorbij de dimensies van het schilderij
tot in de diepten van tijd en hart,
tot in het oneindige toen en nu.
Alles is hetzelfde als je de gordijnen sluit
op het donker. Lamplicht tempert
de stilte nog meer, maar het hoeft niet stil te zijn,
en donker of licht maakt geen verschil.
In dit huis is alles aanwezig, alles nabij.
Je hoeft slechts af te wachten, wat nog
niet is komt dadelijk en gaat nooit meer weg.
Hier zoals overal is kosmos, allen zijn hier
en thuis, de stille huisgenoten,
de aanwezigen voorbij de schijn.
Dit is een huis om te blijven, het huis
dat alles omvat waar je naartoe gaat
terwijl je weet dat je er bent.
LICHT
Het wordt weer licht. Overgordijnen
schemeren aan het raam. Allen wachten
tot ik het licht binnenlaat en rond me kijk.
De kast, de stoelen bij de tafel,
zetels en schouw staan roerloos,
onbewogen. Hier zijn we samen,
zij die hier niet zijn dan in aanwezigheid
en ik die hier in afwezigheid naar ze kijk.
We hoeven niet naar elkaar te wijzen,
we zeggen geen woord, lucht draagt begrip.
Ik voel je handdruk vóór je mij raakt
en hoor je adem die naar adem snakt.
Maar dat is voorbij, dat heb ik me
verbeeld. Ik hoor stilte en zie waar
ik wegkijk gedaanten, gestalten, geraden,
verdwenen hoewel ik ze weet en zie.
PROFETIE
We kunnen wandelen langs de seringen,
langs de hazelaars, of achter het huis
over de open plek, het grasveld,
tot aan de bramen, de struiken,
de diepe kant waar we zelden komen,
het is overal goed, ik zie dat je volgt.
Alleen verbaast me de zwijgzaamheid.
Ik kan niet rondkijken om je te zien,
ik weet waar je bent, dat volstaat.
Soms achter mij is beweging,
een windvlaag met sluierdans van enkel
handen, gezicht, vreemd, gekend vreemd.
Maar die stilte. Precies op het ogenblik
dat ik me afvraag: is dat een aanklacht?
hoor ik of meen ik te horen dat je stem
mij noemt, gefluisterd. Moet ik omkijken,
wachten? Alles rond mij heeft de klank
van nog niet gehoorde, niet begrepen profetie.
Alles rond mij. De tjiftjaf roept eentonig hetzelfde,
houtduiven baltsen met klappende vleugels,
kraaien krassen hun paringsdrang, een haas
schiet op lange poten onhandig achter de hazin.
Leven en tekens van leven gelijk seringen, magnolia's,
jij: het antwoord nog vóór de vraag.
NABIJHEID
Aan de ramen kruipt het duister
omhoog en de stilte gaat suizen in huis
omdat iedereen luistert.
Allen gaan weer komen
omdat het geen verschil maakt
waar zij zijn
omdat het geen verschil maakt
wie wij zijn
omdat alleen nabijheid telt
in leven, in geleefde dromen.
Nabijheid, en je streelt mijn hand.
Zover komt niemand.
Ik vraag: 'Wie ben je?' en je zegt
niet wie. Je gaat naast me voorbij
alsof je door mij heengaat,
hier, bij mij, in mijn bestaan
binnen het suizen van stilte
en het luisteren van oneindigheid
in golvende vlagen en bogen
buiten en binnen dit huis.
VERRUKKELIJK BESTAAN
Waar zijn jullie wanneer ik je roep?
Geluiden gaan door het huis
maar geen antwoord. Kamerdeuren gaan dicht
of gaan open, ik kijk plots achterom.
Alleen de dingen blijven wat ze zijn
en hoe meer zon naar binnen schijnt
hoe scherper afgelijnd de stoelen en de kast,
de tafel, de wanden en de vreugde
van verrukkelijk bestaan.
De kamer loopt leeg en vol. Al
wat aanwezig was en niet gezien
trekt zich terug achter het licht.
Al wat hout en steen is kraait victorie:
ik ben de schouw, de haard, de balken,
zoldering en vloer, de lichtvlek van het raam
verblindend vlak dat naar je ogen springt,
je knippert en vergaat in overvolheid
van verrukkelijk bestaan.
Waar en waarom dan, als ik roep, ben je gevlucht?
Waarom dan, vóór ik riep, raakten jullie mij aan?
KWANTUMREALITEIT
Alleen betrouwbaar
en volstrekt onzeker
de twijfel.
In verlangen en droom vallen ze samen,
leven en wensen,
je houdt ze niet uit elkaar.
Je ziet de dubbele zijden, de wand
die de wand aan de andere kant
verbergt en je kijkt er in gedachten
doorheen.
In gedachten?
Een aardverschuiving onzekerheid
stort over je, een vloedgolf onrust.
Waar zul je vluchten?
Je dacht op de toppen te staan
en je staat onderaan in het dal.
'Help,' schreeuw je, 'help!'
ook als je weet dat niemand je hoort,
dat niemand de schreeuw kan horen
die alleen voor jou is bestemd.
Hoe kom je hieruit?
Je kunt niemand je aanwezigheid tonen,
de presentie van wie niet in de kamer zijn
voor wie ze niet ziet,
ze niet hoort, ze niet voelt, ze niet is.
Ze zijn er niet, niet zoals anderen zijn,
maar ze zijn er helemaal anders
en je weet zelf niet hoe.
Je strekt je hand en er is niets
en je raakt ze alsof je door ze heen tast
en ze voelt in het andere zijn.
Hoe keer je van twee kanten terug
die elk de andere kant zijn al zijn ze
de twee zijden van dezelfde wand?
Het is moeilijk terug te keren,
moeilijk te blijven tenzij
aan weerszijden volledig.
Het moeilijkst is twijfel, is leven,
de zekerheid even onzeker
als elke realiteit.
OVERTUIGEN
Vanwaar wie overtuigen wil
haalt zijn garantie?
Ze staan onwrikbaar in hun vermoedens
hun argumenten hun ideeën
hun zekerheden hun geloof.
Maar waar vandaan die wil overtuigen
haalt hij zijn convictie voor zichzelf?
De wereld gloeit van overtuigingswaan.
Van oost tot west en noord tot zuid
blaakt niets anders voor wie niets anders wil.
Eeuwen en eeuwen lopen gebukt onder
de zekerheden van waarzeggers, priesters,
lama's, imams, profeten, zonen van god, dienaren
van de allerhoogste, brengers van de verlossing,
genezers, verbeteraars, - och, sukkels
die de wereld verfoeien en hem
voor de anderen tot hel maken, -
popen, vaders, zusters, broeders
en moeder overste, heiligen die
zichzelf hebben benoemd en dan vergeten
hun hand op hun hoofd te leggen
om te kijken wie daaronder staat.
Voor hen is het te laat.
Jij die nog vrij bent, ga weg,
overleg het met
jezelf de twijfel
maar hoe.
ONAANGEKONDIGD BEZOEK
Ik had je niet verwacht. Dat
had je nooit gezegd dat je zou komen.
Hoe lang was het geleden
dat je me in de ogen keek?
Twintig jaar. Ik dacht dat ik
mijn hand uitstak. Twintig jaar dood,
maar je groot-open ogen nog even ernstig
juist vóór je glimlach, je hoge voorhoofd,
je lang golvend haar, wat een pracht
was je toen je twintig was.
Zo heb je naast me gestaan nog
geen minuut geleden met
je ernst van net vóór de lach,
de seconde vóór de explosie.
Je keek me binnen in oneindigheid
door mij heen.
Eén ogenblik volzalig zijn.
Je loste op achter de duisternis.
Ik weet niet eens of je bent geweest.
Ik lig in scherven uit elkaar gespat
honderd verlangens, ogen, glimlach,
honderden vragen
en mijn uitgestrekte hand.
IK HONDERDEN
Zoveel zon in de morgen, de hemel
straalt hemelsblauw over
het botten van lente.
Ontwaken. Waar ben ik? Overal
vallen stukken, ik, ieder van mij,
ik raap ze samen, verzameling mezelf
uit honderden scherven, honderden
anderen ik honderden samen.
Wat doen we met mezelf? Hoe
krijg ik me voor elkaar.
Als was er niets gebeurd.
Een hoop verwarring staat
zich te scheren voor zijn spiegelbeeld,
iets ouds, een heer, kaal met aan nek
en slapen grijzend haar.
Als ik hem achterlaat
gaan honderden de trap af
naar buiten, naar de tuin,
de open lucht in, ruimte, verte,
en ik blijf alleen, denk ik, en ben bij hen
in zoveel zon midden in het botten
van lente onder de hemel hemelsblauw.
|
|