|
OVER
HET LEZEN
VAN GEDICHTEN
Gedichten lezen is een betrekkelijk moeilijke bezigheid. Tenminste voor wie ze goed wil lezen.
In feite is het ermee gesteld als met alle kunst. Het eerste waaraan de beschouwer-lezer moet denken is
dat het werk vroeger niet bestond, het is op een bepaald ogenblik door iemand gemaakt. Dat heeft tijd
gekost en overleg. Het eerste wat een lezer bijgevolg moet doen is het gedicht mee laten ontstaan,
bij wijze van spreken het herschrijven tijdens de lectuur. Daarvoor is meer dan één
lezing nodig. Zeker bij een gedicht van wat langere adem.
De lezer moet om een gedicht goed te verstaan, het gedicht zo vaak lezen dat hij bij de beginregel
weet wat gaat volgen. Hij moet het niet noodzakelijk van buiten kennen, dat mag maar moet niet,
degene die het schreef, leerde het ook niet van buiten. Wel kende hij de grote lijnen ervan, de structuur.
Merkwaardig genoeg schrijven sommige mensen dingen die ze gedichten noemen en die niet de
minste structuur bezitten. Dat kan natuurlijk niet, zulke dingen zijn geen gedichten. Laten
we het bij ernstige bedoeling en uitwerking houden.
Er is onderscheid in structuur tussen lange en korte gedichten. Bij de korte is een driedeling de
voornaamste, de sterkste, de vaakst voorkomende vorm in gedichten die algemeen voor waardevol
worden gehouden. Die driedeling kan een driedeling van woordgebruik zijn, of een driedeling
van klankelementen, maar is best een driedeling die op gedachte, gevoel, waarneming steunt.
Niet dat die drie elementen elkaar moeten opvolgen, wel dat ze alle drie samenwerken in een soort
van thesis - antithesis - synthesis. Dat kun je best aanwijzen in voorbeelden.
We nemen gedichten die gekend zijn, algemeen aanvaard als uitschieters in de poëzie. Om te
beginnen Goethe,
Wandrers Nachtlied.
Über allen Gipfeln
ist Ruh,
in allen Wipfeln
spürest du
kaum einen Hauch;
die Vögelein schweigen im Walde.
Warte nur, balde
ruhest du auch.
In een dergelijk gedicht kun je de constructie van thesis - antithesis - synthesis gemakkelijk aanwijzen.
Die moeten we niet al te letterlijk als stelling en tegenstelling en 'samen-stelling' opvatten, het gaat eerder
om opmerkingen die in enig verband tot elkaar staan, tegenstellend of aanvullend, het kan onverschillig wat zijn.
Drie gegevens dringen zich op, duidelijk verschillend van elkaar, drie opbouwelementen in graduele groei.
Goethe begint zijn gedicht met het overschouwen van de natuur, nogal groots, hij kijkt over de toppen van bergen en bomen. Dat is element nummer één. Nummer
twee is de levende natuur, de vogels. Nummer drie is de mens. Natuurlijk komt daar meer bij kijken. Van bergen en bomen benadrukt hij de onbeweeglijkheid; van de
vogels het zwijgen; voor de mens verwijst hij naar later, niet naar zo heel veel later, naar binnenkort. En die verwijzing begint met een aanmaning, warte nur. Die kan
vermanend klinken, een beetje dreigend zelfs, des te dreigender naarmate de betekenis van 'rusten' een kortstondige, een lange, of de definitieve rust aanduidt.
Goethe geeft geen uitsluitsel. Dat is de bedoeling niet van een gedicht. Wat het wel bedoelt, is de hele aanvoeling van het ogenblik onder woorden te brengen, en dat
doet het volkomen. Voor het overige zien we wel, warte nur.
Soortgelijke driedeling vind ik in heel veel korte gedichten die de naam 'gedicht' verdienen. Niet altijd is die structuur er op eerste gezicht af te lezen. Sommige
gedichtjes zijn zo kort dat je niet van gedicht mag spreken. De haiku is daarvan het voorbeeld. Je moet weinig veeleisend zijn om een haiku als gedicht te
appreciëren, het is eerder een klein circusnummer. Het is een voorbeeld van vluchtige poëzie, een verdampend flardje. Het kan goed zijn in zijn genre, maar we weten:
van wat goed is in zijn genre is het genre niet goed. Het is beter naar wat hogers te streven. Nemen we bijvoorbeeld Gezelle's 'kleengedichtje' O mocht ik. Als atheïst
kan ik gemakkelijk de poëtische vaart en visie van Gezelle appreciëren, zelfs zijn vervoering bewonderen, ook als de religieuze kant ervan mij niet raakt. Ik meen alle
gedichten die boven het gewone peil uitsteken te kunnen begrijpen, onverschillig of ze met mijn overtuigingen overeenstemmen of niet. Poëzie is een waarde op zich,
ze haalt haar waarde niet uit overtuiging of geloof of wat dan ook.
Dat gedichtje bestaat uit vier regels, telkens voorafgegaan door tweemaal O mocht ik.
Naar de betekenis evenwel zijn slechts drie elementen verwoord, de eerste twee
zinnen horen samen, de tweede zin brengt geen nieuw element in het gedicht,
die is een aanvulling bij de eerste zin..
O mocht ik, o mocht ik
voor 't Heilig Tabernakel staan,
O mocht ik, o mocht ik
daar brandend als een keerse staan,
O mocht ik, o mocht ik
ontsteken daar en uitgegaan,
O mocht ik, o mocht ik
naar Hem en in de hemel gaan.
De vierregelige vorm is een verkapte driedeling. De rijmen bewijzen het zelfs, de eerste twee zinnen eindigen op staan. De bedoeling is: ik wil brandend als een kaars
voor het tabernakel staan, ik wil daar ontstoken worden en uitgaan, ik wil naar Hem in de hemel gaan. Je moet Gezelle zijn om er een zo prachtige - schijnbare - vier-vorm van te maken. Niemand hoeft Gezelle's mystieke aspiraties te bewonderen of te delen om toch dit gedicht tot de meest perfecte, de meest gepassioneerde te
rekenen. Je vindt nergens een bondigere en volledigere uitspraak van een dergelijk intens geluksverlangen. En aan dat verlangen, meen ik, ontkomt geen mens.
Het is de geheime kracht van gedichten als De waterlelie van Frederik van Eeden dat ze zulke sterke structuur bezitten.
Ik heb de witte waterlelie lief
daar die zo blank is en zo stil haar kroon
uitplooit in 't licht.
Rijzend uit donker koele vijvergrond
heeft zij het licht gevonden en ontsloot
toen blij het gouden hart
Nu rust ze peinzend op het watervlak
en wenst niet meer...
In dit geval is thesis - antithesis - synthesis duidelijker. De eerste strofe zegt waar het de dichter om te doen is, de tweede spreekt over de waterlelie, de derde brengt
één en twee samen, zonder dat uitdrukkelijk te zeggen aangezien van Eeden alleen nog over de waterlelie spreekt en ons meesleurt naar het verrukkelijk onnoembare,
alsof hij en wij daarin zijn opgegaan. Alleen in de eerste strofe, in de eerste regel, het eerste woord, alleen daar is sprake van ik. Daarna is dat ik opgenomen in de
beschouwing, in de meditatie. De klemtoon lag niet eens op ik, maar op waterlelie en liefhebben.
Er zijn andere elementen aan te wijzen in het gedicht, structuurelementen van subtiele aard, dat wel,
maar eerder technisch van belang al spelen ze een grote rol zonder dat de meeste mensen zich daar
bewust van zijn. In de eerste strofe vallen de heldere klanken op. Alleen al de beginregel met dat
wondermooie witte waterlelie lief, allemaal l- en i-klanken gevolgd door de
l-klanken van blank, stil, uitplooit, licht. In de tweede strofe staat slechts één
enkele i midden allemaal donkerdere tonen. Ik beweer niet dat Van Eeden vooraf heeft zitten zoeken
naar klanken. Ik beweer wel dat Van Eeden bij het schrijven van het gedicht opgemerkt
heeft dat zijn klanken zich aanpasten aan wat hij te zeggen had. Hij heeft heel goed geweten dat zijn eerste
strofe de helderheid zelf was, dat de tweede strofe slechts één i-klank mocht kennen,
dat het voor de derde strofe alleen op de betekenis aankwam. Zoals in alle kunst overstijgt de poëzie
de techniek van het verzen-schrijven. Het ambacht uitschakelen en kunst overhouden, dat bestaat niet.
Dan houden we drie platgetrapte colablikjes over. Zwakke geesten noemen het kunst als je die
op een rode, blauwe of verfrommelde achtergrond kleeft.
De gedichten die ons treffen, zijn gedichten die we zo vaak hebben gelezen of gehoord dat we ze zelf kunnen schrijven. Doordat we er zo vertrouwd mee zijn, kennen
we hun structuur, hoe gering die ook is. Ik heb mensen heel aandoenlijk gedichtjes horen opzeggen die gewoon onbenullig zijn, maar ze begrepen ze, ze voelden hun
(geringe) vorm-betekenis aan en waren daar gelukkig mee. Sommige mensen kun je met De waterlelie geen plezier doen. Die horen liever
Jan Oom
zat op een boom
te wachten.
Toen brak de boom
toen viel Jan Oom
en al de koetjes lachten.
Ik onderschat dergelijk versje niet, kinderen leren klankplezier daaraan. Verder reikt dat niet.
Oote oote boe van Jan Hanlo is nog armoediger. Sommige 'bekende' gedichten van Van Ostaijen
al evenzeer. De Boerencharleston is niet beter. De grote, de degelijke en diepzinnige gedichten
van Van Ostaijen zijn veel minder bekend.
Gedicht
Zo ook gaat de geliefde
Mitri Karamasoff
dood
Ons op de schouders
valt nu laat en zwaar de schaduw
des Iwan
Om het lijden dankbaar worden
en schijnbaar blijde
het scherpe vechten van spin en bij
verbeiden
Soms reeds is schoon de hand gesloten
alsof er geen verlangen
over de vingers
lag
Het is een verre weg
naar de passieloze berg
van het blote schouwen
Logos
Tao
Voor minder ontwikkelde mensen lijkt alles moeilijk, verward. De taak van ontwikkeling, opvoeding,
studie bestaat erin het ingewikkelde doorzichtiger te maken. Niet alle moeilijkheden worden zonder
meer transparant. Wel zijn we in staat om de moeilijkheidsgraad te overzien, om het genoegen te smaken het bijna
onbereikbare een beetje dichter naar ons toe te halen. Ik kan me best de geestelijke wellust van de
wetenschapper voorstellen die de zwaartekracht ontdekte. Newton moet geduizeld hebben, bij wijze
van spreken. De dagen en maanden dat hij zat te rekenen en elke dag dichter bij de bevestiging van
zijn ideeën kwam, wat een genot moet dat zijn geweest. Dat is wat Beethoven smaakte toen
hij zijn strijkkwartetten componeerde. Ondervinden dat de weerstand van de materie een klein beetje
overwinnelijker wordt, dat is de voldoening van hoog opstrevende passie. Wij willen beheersen.
Het ontdekken en het aanwenden van wetmatigheden is wellicht het sterkste middel dat wij ter beschikking
hebben om onze wereld - ook die van het denken - leefbaar te houden. Dat is ook in gedichten het geval.
Structuurloze dingen zeggen ons niets. Alleen wanneer wij er de wetten in ontdekken, de noodzakelijke
consequenties van denken en voelen, alleen dan spreekt een tekst ons aan. Het verwarrende bij gedichten,
bij alle kunstuitingen eigenlijk, is dat hun structuur niet bij voorbaat gegeven is, maar naargelang van de
omstandigheden wisselt. Hermann Hesse heeft destijds zijn idee van het Glasperlenspiel gelanceerd. Hij
bedoelde een groot geheel waarin we alle onderdelen harmonisch een plaats geven. Die onderdelen zag hij
als elementen uit wetenschappen en kunsten, uit symbolen voor al het bestaande en voor al wat leeft in de
geest van de mens. In gedichten is iets dergelijks aan de gang. Ieder gedicht dat een beetje goed is, heeft
een eigen leven dat uit een samenstel van elementen bestaat, geordend op een nieuwe manier, door omkering,
aanvulling, herhaling, klankopeenvolging, syntaxis, door zoveel elementen dat ze niet bij voorbaat netjes op
een rijtje kunnen gezet worden om te zeggen: kijk, om goed te zijn moet het zó en niet anders.
Het verwarrende is dat het altijd anders kan. Dat is een van de struikelblokken van kunst. Het kan anders.
We willen telkens opnieuw en telkens op andere manier de tegenstand van de materie overwinnen.
Wellicht het grootste struikelblok van de kunst is: ze is elitair. Niet alleen op dit ogenblik. Ik denk dat ze
dat altijd al is geweest. Op sommige zeldzame momenten zijn de mensen misschien bevattelijker geweest
voor het grote. We denken te gemakkelijk dat in het verleden het waardevolle gemakkelijker van kitsch werd
onderscheiden. Ik denk niet dat zulks klopt. Het had wel mogen zijn aangezien slechts een elite van
vijf tot tien procent niet analfabeet was. Toch klopt het niet. Doorzicht in het nieuwe is nooit onze
sterkste kant geweest. Dat kost moeite. De natuur begiftigt ons met gemakzuchtige neigingen.
Merkwaardig genoeg aanvaarden we algemeen de elitaire status van de wetenschappen. Niemand denkt eraan
ze elitair te noemen. Ze zijn het evenwel in de hoogste mate. De mensen aanvaarden dat zonder meer. Niemand
is zo verwaand om de bevindingen van de deeltjesfysica af te wijzen omdat hij ze niet verstaat. In kunst
daarentegen zie je niet veel anders. Wat een zekere moeilijkheidsgraad te boven gaat, wordt veronachtzaamd,
weggezwegen. Overal vind je jeugdgedichten van Gezelle. Zijn onovertroffen gedichten uit Tijdkrans
en Rijmsnoer vind je nergens. Van Paul Van Ostaijen vind je Marc groet 's morgens de dingen,
Boerencharleston, Huldegedicht aan Singer en zulke dingen. Het hiervoor geciteerde Gedicht komt
zelden ter sprake. Het is zonder meer het grootste wat Van Ostaijen ooit schreef. Dat gedicht kost wat moeite,
vraagt enige ontwikkeling. Wie het leest moet tenminste weten wie de gebroeders Karamazof zijn, Aljosja,
de deemoedige verzoener, Dmitri (Paul Van Ostaijen spelt Mitri) de gevoelige, gemoedsvolle dweper, Ivan de
denker, rationalist tot het uiterste, die alles aan stukken analyseert. De grondslag van dat analyseren is het lijden,
het gevolg is eveneens het lijden. Het aanvaarden daarvan is wel de hoogste opdracht. Zoveel berusting,
wie brengt die op? Om het lijden dankbaar worden gaat in tegen onze aanvoeling. Van Ostaijen kon
er zich blijkbaar een voorstelling van maken. Soms is zijn hand al gesloten, zegt hij, zonder verlangen.
Het doet aan het slot van De waterlelie denken, aan de afwezigheid van wensen. Ik meen van ver
een dergelijke houding voor mogelijk te achten. Ik denk dat zulke houding hoogst benijdenswaardig is.
Alle levenskracht in mij verzet zich echter met de grootste heftigheid daartegen. Als mijn nalatende fysieke
conditie het toestond, liep ik te dansen en te zingen, flatteerde ik mooie jonge vrouwen mijn bed in, maar geen
moment, geen enkel, zou ik aan berusting denken, integendeel, ieder verlangen barst aan alle kanten uit mijn lijf.
Alleen op zeldzame momenten weet ik dat Van Ostaijen gelijk heeft, als Dmitri weer doodgaat,
en als de schaduw van Ivan geen andere uitweg meer toelaat. Die weg is ver, de hele tocht naar de
passieloze berg, naar de toppunten van mystiek, naar al wat valt onder de begrippen Logos en Tao,
het westerse en het oosterse 'droomdenken'. (Mij lijkt mystiek geen 'denken', zeker geen superieure vorm ervan.)
Dat gedicht is eigenlijk een pracht van een illustratie bij wat in kunst 'eenvoud' wordt genoemd.
Het gedicht is zo eenvoudig als maar mogelijk. En toch spreekt het op alle manieren alle eenvoud tegen.
Het is niet eenvoudig omdat het moeilijke begrippen hanteert. Het is niet eenvoudig omdat het de
syntaxis van het Nederlands op weinig eenvoudige manier gebruikt. Het is lang niet eenvoudig
omdat het poëtisch-technisch bekeken op gedachten en klanken is gebouwd die onontwarbaar zijn en
toch zoveel betekenis uitdragen. De tweede strofe is een overdaad aan scherpte door die ij(ei)-klank.
Daar heeft Van Ostaijen zich eventjes laten gaan. Duidelijker kan het niet. Alle andere versregels
zijn tenminste zo precies en berekend. De slotstrofe is een samenvatting van transcendente, beter
gezegd transcendent veronderstelde werelden.
Voor de lezer maakt het feit dat hij de moeilijkheden en subtiliteiten begrijpt een groot deel van zijn genot uit.
Daarin precies ligt het elitaire van hoogstaande kunst. Iedereen begrijpt Oote oote boe en platgetrapte
colablikjes. Iedereen begrijpt de Boerencharleston. Om ook de passieloze berg van het blote schouwen
te overzien, moet je geduldig volhardend de berg beklimmen. Het resultaat is een eenzame hoogte die bijna
neerslachtig maakt. De contradicties van ons bestaan achtervolgen ook de grootste superioriteit. Het is een verre weg.
We hebben altijd gehoopt ooit op de top te staan. Wat dat betekent staat eenvoudig, maar verbluffend mooi
uitgedrukt in het gedicht van Cees Nooteboom:
Koude Berg
Ze vragen de weg naar Koude Berg.
Koude Berg: daar gaat geen weg naar toe.
In de zomer zal het ijs niet smelten
De opkomende zon vervaagt in de dansende mist.
Hoe ben ik er gekomen?
Mijn hart is niet hetzelfde als jouw hart.
Als jouw hart zo was als mijn hart
Zou je het begrijpen, dan was je al hier.
Als je het pad naar Koude Berg opgaat
Klimt het spoor naar Koude Berg verder en verder:
De lange kloof verstopt door distels en rotsen,
De wijde kreek, het mistomsluierde gras.
Het mos is glibberig al is er geen regen gevallen,
De pijnboom zingt maar er is geen wind.
Wie kan de banden met de wereld verbreken
En komt bij me zitten tussen de witte wolken?
Koude Berg is een huis
Zonder balken of muren.
De zes deuren van links en rechts staan open
De hal is de blauwe hemel,
De kamers zijn allemaal leeg, zonder vorm.
De oostmuur grenst aan de westmuur
En in het midden is niets.
Als ik me schuilhoud op Koude Berg
En leef van bergplant en bessen
Mijn leven lang, waarom maak jij je dan zorgen?
Ieder volgt zijn lot tot het eind,
Dagen en maanden verglijden als water,
Tijd is alleen maar een vonk van een vuursteen geslagen.
Ga jij maar door in het draaiend geval van de wereld,
Ik zit hier gelukkig alleen in het steen.
Van het begin af was Koude berg mijn woning
Zwervend tussen de heuvels, ver van het rumoer.
Weg, en duizend dingen laten geen spoor na.
Los, en alles stroomt langs oneindig veel sterren.
Geen ding, en toch staat het voor me.
Nu ken ik de parel van het Boeddha-wezen
En ken zijn gebruik: grenzeloos en volmaakt en
zo rond als een nul.
Wat mijn eigen gedichten betreft, ik heb getracht iets zinnigs te verwoorden. De heersende stromingen in
literatuur en kunst vond ik nooit erg belangrijk. Onverschillig welke stroming heeft mooie dingen geleverd,
soms eerst voor de mensen van vijftig of honderd jaar later. Dat gebeurde zowel in de heersende stromingen
van die tijd als in zogezegd voorbijgestreefde.
Ieder gedicht spreekt iets anders uit dan een ander gedicht. Daarom lijkt het mij zo moeilijk om een hele bundel
te schrijven met bijvoorbeeld 96 gedichten in dezelfde gedichtvorm. Niet dat het onmogelijk is, maar het getuigt
eigenlijk van vooropgezette moedwil. Het probleem daarbij lijkt mij de schaalvergroting. Wat in het kleine
duidelijk geconstrueerd blijkt, moet het in het grote ook zijn. Alleen gaat het daar om andere verhoudingen.
Om het grootste werk te noemen, de Divina Commedia, daar is de bouw zo sterk dat niemand ernaast kijkt.
In plaats van een gedicht is het bijna architectuur. De lectuur ervan stelt natuurlijk andere eisen.
Niemand leest dat werk in een paar dagen uit. Om het te kennen lees je elke dag één zang,
en zo zijn er honderd. Dat is meer dan drie maanden lectuur. Elke dag een uurtje. Het is ook de manier om
onverschillig welke dichtbundel te lezen. Tijdkrans en Rijmsnoer van Gezelle op twee dagen
uitlezen is krankzinnigenwerk.
Zelf tracht ik in gedichten van enige omvang een duidelijke structuur te krijgen. In Onvoltooide voleinding
is die aangewezen. Ik laat twaalf drijvers opstappen. Een karavaan was een klein verhuizend dorp met veestapel
en al. Elke drijver zorgde voor tien, twaalf kamelen. Twaalf drijvers is maar een klein getal. Ik nam ze elk
als vertegenwoordiger van één van onze vele menselijke affecten. Diegene die ik uitkoos, staan
opgesomd in de laatste strofe: liefde, haat, spijt, wraakzucht, verlangen, wens, twijfel, vrees, fantasie,
begeerte, droom, rouw. Tevens zijn het al de romans die ik had willen schrijven, maar dat is werk van te lange
adem en er zijn te veel details. Ik heb die romans samengevat als hoorde ik ze voorbijtrekken op de muziek
van Borodin. De muziek zelf spreekt daar natuurlijk niet over, mijn dromen spiegelen mij voor wat de muziek
niet vertolkt. Erg is dat niet. Mensen die beter muziek kennen dan ik, zijn er wel door gestoord. Zij horen
melodie en harmonie. Het prentje dat ik erbij teken, stelt hen voor raadsels, er is immers geen enkel verband.
De film Fantasia van Walt Disney bracht ook muziek in beeld. Voor muziekkenners een ramp. Voor
muziekliefhebbers vaak een grappige, soms geestige, zelden onnozele vertoning. In feite is de muziek er niet mee
gediend. Ook niet met mijn gedicht. Ik had de karavaan los moeten maken van Borodin, maar dat lukte mij niet.
Een lang gedicht is altijd een probleem, het zet namelijk zelden aan tot herlezen. Een eerste lectuur kost al
wat moeite, het hele gedicht in één dag lezen is betrekkelijk vervelend, en dagen na elkaar
opnieuw dezelfde stemming bereiken is niet eenvoudig. Het principe 'onbekend is onbemind' speelt ook hier
een grote rol. Wie eenmaal vertrouwd is met een lange tekst, kan die betrekkelijk vlug overzien en zich alle
delen ervan voor de geest halen. Ik hoef Van den vos Reinaerde of Beatrijs niet uit de kast
te halen om de hele gang van zaken inclusief gedachtegang en aangrijpende momenten te herbeleven. Alleen in
dat geval ken je een gedicht dat een beetje omvangrijk is. Zo kennen we ook Hamlet en Faust.
De grote sterkte van die stukken bestaat erin dat ze aan ongeveer iedereen worden aangeleerd, zodat de
mensen die teksten reeds kennen voor ze ze lezen. Ofwel leren we ze onszelf aan. In de muziek bijvoorbeeld
ken ik mensen die amper een noot kunnen lezen, maar die de zevende symfonie van Beethoven van a tot z van
buiten kennen. Ze hebben ze zo vaak beluisterd dat ze iedere nuance van een nieuwe uitvoering
opmerken en bespreken. Dat geldt ten andere voor zoveel andere werken.
In dat verband is bijvoorbeeld opvallend dat veel mensen als beste gedichten uit een bundel die gedichten
aanwijzen die ze hoorden voorlezen. Dat is me zelf opgevallen bij de voorstelling van bundels. Als de dichter
enkele gedichten had voorgelezen, leken achteraf die gedichten de beste. Dat was niet altijd het geval.
Het waren wel de vertrouwdste teksten. De mogelijkheid dat het inderdaad goed was, bestaat natuurlijk
ook. In ieder geval heeft een ongekende tekst het moeilijk om zich op te dringen tegen een reeds gekende.
Nieuwkomers moeten hun waarde aantonen.
In onze haastige wereld blijft toch maar één mogelijkheid over om een lang gedicht te
appreciëren, namelijk lezen en herlezen. Ik zie geen andere mogelijkheid. Weinig mensen brengen de
moed daarvoor op. Ik kan trouwens best aannemen dat een gedicht als Holten Tijd niet echt een
gemakkelijk gedicht is. Zolang je niet het geheel kunt overzien wanneer je de eerste delen leest, weet je
niet waar het naar toe wil. Wie het kent en dan opnieuw leest, heeft meer houvast. Die ziet dat de eerste
delen een poging zijn om de ontwikkeling van een kind te volgen. Door ziekte vereenzaamd en vroegrijp zoekt
het om aan de grote contradicties van het leven te ontsnappen. Velen zien kinderen als jonge wezens zonder
veel inzicht. Dat lijkt me verkeerd, zeer verkeerd. Het feit dat ze zich niet kunnen of mogen affirmeren of uitspreken
bewijst niet dat ze geen gedachte- en gevoelsleven leiden waar volwassenen versteld van staan. Ik heb
er zeer onder geleden dat niemand mij de kans gaf mezelf te zijn. Op school en onverschillig waar werd
verwacht dat je willoos en gedachteloos was, je moest alleen denken en doen wat anderen je voorschreven.
Ik zag het anderen doen, ondervond zelf dat het onvermijdelijk was. Alleen binnen mezelf was alles anders.
Prettig was het niet.
Vanaf het vierde deel gaat de moeilijkheidsgraad in stijgende lijn. Telkens wanneer ik die teksten onder ogen
krijg, verbaast mij dat ik die heb geschreven en dat ik ze in deze vorm heb geschreven. Welwillendheid
is misschien verwarring stichtend omdat ik in feite twee gedichten door elkaar gebruik. De bovenste
strofen horen bij elkaar, de onderste eveneens. Zo gelezen geven ze een heel andere indruk dan wanneer
je telkens een lange strofe en een korte na elkaar leest. Dat mag, maar eerst als de lezer het hele gedicht
goed kent. Dan is de afwisseling een verademing, de bovenste strofen zijn zo somber. In de onderste is
een objectiever beeld van de stad gegeven. Dat Leuven bedoeld is, zien de meesten wel. De toespelingen
liegen er niet om. Misschien is het wat ingewikkeld gezegd. In de eerste strofe bijvoorbeeld staat
bondgenoten op weg naar hun hart. Voor wie Leuven kent, wijst het naar de Bondgenotenlaan.
Verder staat Ladeuze vermeld naar wie het Ladeuzeplein is genoemd, de bib, de Fons Sapientiae, dat
beeldje dat bij studenten algemeen bekend staat als Fonske. Er staat een verwijzing naar de 'Boelenberg'
zoals Leuvenaars hem noemen, met zijn officiële naam 'Keizersberg'. En zwoer sloegen is niet
anders dan Leuvens dialect voor 'zware slagen': op een lenteavond, een uur of tien, stond een dronkelap
dat te repeteren in een openbaar urinoir.
Ik kan me moeilijk voorstellen dat, voor wie aandachtig leest, niet alles verstaanbaar wordt. Zeker voor
wie een paar maal herleest, en - ik herhaal nog maar eens - dat lijkt mij de aangewezen weg naar het
begrijpen en proeven van poëzie. Het lastige ervan is dat het wat moeite kost, en niet op alle punten
zijn we bereid ons moeite te getroosten. Als we niet bij voorbaat zeker zijn van winst, kan moeite er niet
gemakkelijk af. Poëzie brengt geen winst. Met poëzie is het bijna gesteld als met de wijsheid
waarover de Prediker zegt: Wie de wijsheid (of kennis, of wetenschap) vermeerdert, vermeerdert de
smart. Aan de andere kant moeten we toegeven dat ze ook troost. Daarin staat ze gelijk met de
muziek. De pijnlijkste muziek die uit grote smart werd geschreven en die deze smart ook vertolkt, is heerlijk
én troostend om horen. Niet daarvoor, maar daardoor zijn wij meer mens.
Aan het publiek is te zien dat alleen gekende muziek het best bevalt. De opgewekte zowel als de
ingetogene. Ik ken slechts heel weinig mensen die moderne klassieke muziek verkiezen boven bekende
werken van Bach, Mozart, Beethoven, tot ten hoogste Debussy. Het gaat al wat beter dan voor
dertig jaar. Bartók lijkt al zo wild niet meer. Voor eigentijdse klassiek een publiek bij elkaar halen
blijft nochtans uiterst moeilijk. Het grote aanbod speelt daar een rol, en bovendien biedt niemand
enige garantie voor de kwaliteit van nieuw werk. Zelfs naam en faam van de auteur bieden geen
houvast. Wie die wel als uitgangspunt neemt, is bevooroordeeld, zowel in de muziek als op onverschillig
welk terrein, beeldhouwen of schilderen.
Dat brengt ons onvermijdelijk bij het hachelijke probleem van de groepsvorming en de promotie. De bekendheid
van kunstenaars hangt vaak af van volkomen onartistieke elementen. Impresario's en handelaars, zogezegd
bevorderaars van kunst, hebben winst gezien in het aanprijzen van zekere producten. Op de kunstmarkt
bepalen galerijen de waarde van beeldhouwwerk en schilderij, dus ook van beeldhouwer en schilder.
Ze geven zich uit voor experts ter zake, hebben financiële macht en onderdrukken daarmee wat niet
in hun voordeel uitvalt. Zelfs staatssubsidie en het toekennen van prijzen spelen daarin een rol. Een van de
onaangenaamste voorbeelden is de muziekwedstrijd Koningin Elisabeth. Nog nooit is een kandidaat finalist
geworden die niet leerling was van een of meerdere juryleden van dat ogenblik. Toeval? Dat toeval is te groot.
Wel staan we hier op heel ander terrein dan op dat van de intrinsieke waarde van kunst. In sommige
gevallen zou je gaan twijfelen of die nog wel belangrijk is. Je moet jezelf er telkens opnieuw van overtuigen
dat er geen andere waarde bestaat. Kunst is in se volstrekt belangeloos. De waarde ervan ligt alleen in onszelf.
Blijkbaar brengt het ene probleem het andere mee. Waarde is namelijk een betwiste grootheid. We leerden
vroeger waarden appreciëren die achteraf twijfelachtig werden. Dat bleef niet beperkt tot kunstgebied.
Alle levensuitingen en verschijnselen blijken relatief en subjectief. Hoe kun je dan waarde hechten aan een
waardeschaal die alleen voor jezelf betekenis heeft? Waar het om cultuur en culturen gaat, ondervinden we
meer en meer dat ze elk een uiting zijn van een groep of een tijd of van een bepaalde groep in een bepaalde
tijd. Op die manier krijgt die cultuur een autonome waarde, als cultuur beschouwd een waarde die even hoog ligt
als die van onverschillig welke andere. Als je de voorbeelden tot hun extreme contradicties vergroot,
aanvaarden de meeste mensen dat een zekere gradatie in waarden niet zo misplaatst is. Een primitieve cultuur
van analfabete kannibalen kun je bezwaarlijk gelijkstellen met de cultuur van Maya's en Azteken al hadden die
de vervaarlijke gewoonte mensenoffers te brengen. De Grieken waren ondanks hun hoge beschaving niet
zachtaardig gestemd tegenover gehandicapten. Het oude testament zegt ook: 'wacht u voor de getekenden'.
Bedoeld waren de Kaïnskinderen. De mensen wisten die aan te wijzen. Geboren worden met een
opvallende kwaal, was dat geen teken misschien? Wie dat overkwam, werd daarnaar behandeld.
Beschavingen kennen even goed gradaties in waarde als gradaties in onverschillig wat anders in de wereld.
Zelfs indien wijzelf aan de basis van het waarde-oordeel liggen en de waarde niet uit de zaak zelf voortvloeit,
zelfs dan is het waarde-oordeel niet meer dan menselijk. Wat wij de zaak op zichzelf noemen, bestaat
eigenlijk niet voor ons. Als wij er niet bij betrokken zijn, kennen we ze niet eens. Het is ermee als met
wetenschappelijke experimenten. De onderzoeker maakt deel uit van het grotere geheel waarbinnen het
onderzoek plaats heeft. Daar komt nog een tweede verschijnsel bij, namelijk dat alleen wordt gevonden wat
wordt gezocht. Het sterkste voorbeeld dienaangaande is de ontdekking van de achtergrondstraling. Die was
jaren tevoren gevonden of vastgesteld, niet ontdekt. Wat we niet opmerken,
raakt ons niet.
Anderzijds kan ik me best voorstellen dat ook het waarde-oordeel op de meest onverantwoorde manier
door mensen wordt misbruikt. Van het ogenblik dat met handel winst of profijt van welke aard ook kan
worden gemaakt, hoed je dan voor charlatans.
Er bestaan waardegradaties in leven en literatuur waar we mijns inziens niet aan voorbij kunnen kijken.
In de literatuur is de hoogste waarde de mededeling, de communicatie. (Merkwaardig genoeg is dat
wellicht het grote kenmerk van leven, correcter gezegd het leven zelf. Leven is communicatie.
Prof. Deloof verdedigt die theorie op zeer aanvaardbare gronden.) Je kunt nog zoveel waarde hechten
aan de specifieke manier waarop de mededeling gebeurt, in hoofdzaak blijft bestaan dat ze
al het andere te boven gaat, bijkomstig maakt. Multatuli drukte dat uit met het voorbeeld
Houd de dief! Het komt er niet op aan in welke vorm ik die mededeling zet, zei hij, ik wil
gehoord worden zodat de dief kan worden tegengehouden en ik mijn bezit terugkrijg. Onbelangrijk
is het of het mooi klinkt of niet. Anders uitgedrukt: de belangrijkste factor is wat een mens te
zeggen heeft. Niemand denkt aan stijl bij Houd de dief! De beste stijl is diegene die je niet opmerkt.
Die opvatting gaat in tegen veel hedendaags geschrijf. Daarin schijnt de manier waarop je wat zegt
belangrijker dan wat je meedeelt. Dat komt neer op het omdraaien van de waarden. Je kunt achteraf
gaan kijken hoe de mededeling eruitzag. Dat kan interessant zijn. Het kan de esthetische beleving
verhogen. Het kan inzicht verschaffen in eigen en andermans gedachten en gevoelens. Het kan de
reden en de diepere zin van de mededeling begrijpelijk maken. Wat het niet kan is de mededeling
belangrijk maken door de manier van uitdrukken omdat die manier van uitdrukken precies bepaald
wordt door de mededeling. Daarom hebben formalisten het ondanks alle goede of andere bedoelingen
bij het verkeerde eind. Vorm schept inhoud, inhoud schept vorm was de slagzin waarmee
Jaak Brouwers de controversen van formalisten en anderen samenvatte. Formalisten citeerden hem
met weglating van het tweede deel.
Met die problematiek is het gesteld als met de problematiek van het leven. De denigrerende vraag:
Wat is er dan zo belangrijk aan leven? is een misvatting. Leven is belangrijk, niet een
of ander element dat er deel zou van uitmaken of er zou aan verbonden zijn. Of wij er overtuigd
van zijn dat leven belangrijk is, dat vraagt leven zich niet af. Filosofisch bekeken primeert leven
zelfs op filosofie. Wel beschouwd primeert leven op iedere vraag.
Natuurlijk zal niet iedereen iedere mededeling in dezelfde vorm uiten. Er zijn altijd mensen die hun
Houd de dief! op sukkelachtige manier uitbrengen. Niet iedereen die roept De wolf! De wolf!
klinkt geloofwaardig. Als je de mensen al eens met Oote oote boe hebt beetgenomen, kun je
niet verwachten dat de intelligenten onder ons zich daar verder nog mee bezig houden. De gradatie
der waarden brengt onvermijdelijk een afscheiding in de waarderingscategorieën met zich mee.
Ik ken geen basisprincipes die niet van een ontstellende eenvoud getuigen. De moeilijkheid ligt bij het
aanvaarden ervan en bij de onmiddellijke consequenties. Over leven kun je zeggen dat leven primeert.
Je hoeft daar niets aan toe te voegen. De spitsvondigen staan klaar om je te vragen:
Leven, wat is dat? Daar zien zij hun kans. Met casuïstische ontleedpraktijk geven ze zich
over aan hun niet te stuiten drang hun schranderheid met woordenvloed te onderstrepen.
Op het gebied van de fysica is het onthutsend om vaststellen dat al wat wij kennen en waarnemen
uit identiek dezelfde materie bestaat. Alles gaat terug op elementaire deeltjes die naar behoefte hun
rol aanpassen. Je kunt ze vergelijken - niet gelijkstellen - met de cellen van ons lichaam die naar
gelang van de behoefte huid worden of weefsel, kraakbeen, eelt of haar.
Op het gebied van de mededeling gebeurt mutatis mutandis hetzelfde. Het basisprincipe is eenvoudig genoeg.
Je bent niet verplicht je daaraan te houden, met een beetje draaien en wringen sta je plots voor onverwacht
ruime perspectieven. Die trekken vaak sterker aan dan de eenvoud van het onoverkomelijke. Wie in de
mededeling niet de primordialiteit van de betekenis erkent zoals het woord mededeling zelf dat uitdrukt,
kan natuurlijk alle kanten op die niets met de essentie van de zaak hebben uit te staan. Of ze klaar staan
met de vraag Wat is dat: mededeling? speelt daarbij geen enkele rol. Dat is tenslotte niet meer
dan een vorm van moedwil, zeer menselijk, zeer algemeen. Dat is de houding die we aannemen op het
ogenblik dat we ons bedreigd voelen. Dan willen we plots onze diepzinnigheid bewijzen door te vragen naar
de betekenis van wat in feite bekend is, ook als je de definitie ervan niet dadelijk kunt geven, ook als je geen
volledige of volledig aanvaardbare definitie kunt geven. Wie beweert dat hij niet weet wat kunst is, kan alles
in het museum onderbrengen, een baksteen even goed als een paar oude balken uit het afval. Er bestaat
evenwel een aanvaarde betekenis van kunst waar niemand zich in vergist. Daaronder valt evenwel niet
baksteen of afval. Toch zijn het precies diegenen die zulke extravaganties in het museum binnenbrengen
die de vraag zullen stellen: Ja maar, wat is dat eigenlijk, kunst?
Heersende opvattingen zijn over het algemeen zo tijdgebonden dat ze met hun tijd vergaan. Het is niet
alleen verkieslijk, het is essentieel het algemeen menselijke boven het modieuze te stellen.
Ondanks alle tijdelijk interessant lijkende beweringen bestaat in alle culturen die enige hoogte bereikten
een basis van duurzaamheid die alleen op de hoogste waardering van en voor de menselijke geest is
gegrondvest. Alleen het consequent vasthouden aan elitaire principes waaruit elitaire verplichtingen
ten overstaan van mens en wereld voortvloeien heeft op onverschillig welk ogenblik van de geschiedenis
de ware grootheid van ons bestaan zowel gevestigd als onthuld.
Dr. Fa Claes
|
|