|
Over geloof en wetenschap,
dat is: over weten en niet weten
Ondanks de beweringen van sommigen dat ons weten op geen enkel punt zekerheid kent of zekerheid biedt,
staan we voor gegevens van kennis die een reëel uitgangspunt zijn voor ons denken, onweerlegbare
- en ondanks alle pogingen niet weerlegde - gegevens die een intrinsieke, hechte levensbasis vormen.
1. Het kennisgegeven voor de mens is het universum, dat is: het bestaande, hijzelf inbegrepen
Voor alle zekerheid moeten we constateren dat de mensen vroeger gemakshalve de wereld in twee bestaansvormen verdeelden, de materiële en de geestelijke. Mensen hebben een
terminologie en een voor-stellingswijze moeten uitdenken die hun bevattingsvermogen niet te boven gingen en terzelfder tijd aan hun verwachtingen beantwoordden. Het was een
schijnbaar eenvoudige en voor die tijd aanvaardbare oplossing voor veel moeilijkheden. Het bestaan van subatomaire deeltjes was destijds niet eens voorstelbaar. Dat onze zogezegd
geestelijke vermogens, activiteiten en zo meer op materiële processen teruggaan en het effect van materie op materie zijn, was - en is nog altijd voor velen - ondenkbaar. Dat ligt niet
aan de aard van de zaak, maar aan - voor velen vaak niet vleiende - stand van hun ontwikkeling, bevattingsvermogen, ruimte van denken, soms in samenwerking met onwil en/of het
afwijzen van al wat hun gewoonten en 'gewone manier van denken' stoort.
2. Al het bestaande verkeert in constante omvorming
Niets blijft mettertijd aan zichzelf gelijk. Die omvorming gaat slechts één richting uit, namelijk die naar het volgende fysische feit, de volgende chemische verbinding. Die
verbindingen brengen dezelfde, ongeveer dezelfde of nieuwe verschijningsvormen voort. Dat dit omvormingsproces een evolutie naar een hogere bestaansvorm inhoudt, is onbewezen
en arbitrair. Vooral op dit punt is de wens de vader van de gedachte.
Niets keert in dezelfde samenstelling terug. De natuur is voor een voortschrijdende beweging. Water kan verdampen, damp kan condenseren tot water. Je krijgt nooit het identieke
water weer tenzij in laboratoriumproeven. Water uit een regenplas verschilt van het water uit een regenplas twee meter verder. Zo verschilt de ene zandkorrel van de andere, de ene
beuk van de andere, de ene mens van de andere, de ene spiraalnevel van de andere. Bovendien verkeert alles in constante omvorming. Water kan op water gelijken zoals een mens op
een mens. Volkomen overeenstemming bestaat echter niet, terugkeer evenmin.
Wetenschap in de oude tijd was niet veel meer dan wat slecht begrepen filosofie en het geven van willekeurige geleerde antwoorden. Sinds enkele eeuwen is ze evenwel geëvolueerd
tot een betrouwbare basis van kennis. Was nog bij Grieken en Romeinen de wetenschap voor meer dan 99% verzinsel, nu is wetenschap een vak waarin geen verzinsel thuishoort. Je
hoort wel een onderscheid te maken tussen verzinsel en hypothese. Kwaadwilligen stellen graag voor dat wetenschap op niets berust; ze begaan de fout hypothese voor willekeurig
verdichtsel te houden. Niets is minder waar. Een hypothese die niet voor alle gekende gevallen een oplossing biedt, moet worden opgegeven voor een betere. Een wetenschappelijke
hypothese kun je onmogelijk vergelijken met een uit de lucht gegrepen openbaring van welke ziener ook. Wie wetenschap als een geloof of als een nieuwe vorm van geloof wil
voorstellen, kiest opzettelijk een verkeerde interpretatie van hypothese en wetenschap. Mensen die van wetenschappen niets of ongeveer niets afweten - of die van wetenschappen
niets of ongeveer niets willen afweten - verklaren onomwonden dat wetenschappen geen basis hebben, dat ze nergens toe leiden en dat wetenschappers onderling de meest
uiteenlopende en contradictoire theorieën verdedigen. Het is het duidelijkste bewijs van hun onkunde of hun moedwil, of van die twee samen. Spijtig dat zijzelf zich daar nooit
rekenschap van kunnen geven.
3. Het bestaande bestaat
Dat lijkt evident, maar is het voor velen niet. Het impliceert dat het bestaande alleen maar kan bestaan.
Uit het niets ontstaat niets, en van het bestaande is er niets dat tot niets wordt herleid.
Bovendien is het onderscheid dat gemaakt werd tussen materie en geest waardeloos want onbestaande.
Het dateert uit een tijd toen het verstandig leek dit onderscheid te maken. De nefaste consequentie was
dat geest als niet vergankelijk, materie als vergankelijk werd bestempeld. Ook het begrip 'vergankelijk'
werd foutief geïnterpreteerd als 'tenietgaande' met de betekenis 'waar niets van overblijft',
'dat in het niets verdwijnt'. Dat laatste is een valse voorstelling: het stelt het niets voor als iets waarin
iets anders kan verdwijnen. Alles is materie en vergankelijk in de zin dat het andere vormen aanneemt,
niet in de betekenis dat het tot niets wordt gereduceerd. In plaats van 'alles vergaat' moet het heten 'alles blijft'.
De eeuwigheid is niet voor later, we zitten er midden in. Ze is alleen anders dan vroeger werd vooropgesteld.
Groeiende kennis maakt het de mensen niet gemakkelijker. Veel mensen kennen slechts angst voor de
consequenties van kennis die hun leven en levensopvattingen kunnen en zullen wijzigen. Mensen zijn bang
voor evolutie, voor groei, voor aanpassing, voor vernieuwing.
Wetenschap is overigens veeleisend (geworden). Waar vroeger alles aanschouwelijk en vriendelijk werd
voorgesteld, blijken wij en de wereld niet zo gemakkelijk te begrijpen en zijn we bovendien niet de ideale
wezens en werelden met de glansrijke verschijningsvormen die hun werden toegedicht. Je kunt moeilijk
enig ernstig basisgegeven aanhalen waarvoor Grieken en Romeinen - de beschaving waar altijd opnieuw
naar verwezen wordt - een aanvaardbare verklaring kenden. Zijzelf hebben die blijkbaar aanvaard en na hen de
middeleeuwers ook, maar dat wil niet zeggen dat hun verklaring aanvaardbaar was. Integendeel. Op ongeveer
elk gebied hebben ze dwaze verzinsels voor wetenschap uitgegeven. Neem bijvoorbeeld het heelal.
Het ptolemeïsche systeem is waanzin. De gangbare mening als was het heelal een evenwichtig
samenstel van prachtige sferen, was niet meer dan een stuntelig verzinsel. De sterren zijn geen perfecte
bollen die de grootheid van god of goden symboliseren. De samenstelling van de stof was destijds
volkomen onbekend. Mensen moesten het stellen zonder enig idee van subatomaire deeltjes, van
elektromagnetische kracht, zwakke en sterke wisselwerking en gravitatie. Het is gewoon onbegonnen
werk om iets zinnigs te zeggen zonder die kennis.
Dat is het cruciale punt op dit ogenblik nog. Mensen weigeren kennis en kennismogelijkheid en komen je dan
tot in de puntjes hun geloof in - en meestal erger: hun absolute zekerheid aangaande - allerlei fabelachtige
wezens en toestanden als god en goden en hiernamaals uiteenzetten. Enig steekhoudend argument kunnen ze
niet aanhalen hoewel zijzelf overtuigd schijnen van de onomstotelijke zekerheid van hun beweringen.
Allen die zich daarmee bezighouden zijn bovendien overtuigd van de eigen uitverkiezing en van hun latere
glorie in walhalla, nirwana, hemel of wat dan ook. Geen priester van welke origine of religie die niet
verklaart dat hij door god persoonlijk werd geroepen. Hun kennis van de gewone
fysische gegevens en verschijnselen waarop hun leven en al het bestaande is gebaseerd, is ofwel
kinderachtig-naïef ofwel moedwillig verkeerd ofwel onbestaande. In ieder geval
betreurenswaardig. Tot overmaat van ramp roepen de meesten hun gebrek aan kennis
voor hoogste wijsheid uit. Grotere aanmatiging kun je je moeilijk indenken. Zijzelf stellen die
als ootmoed voor, als nederigheid.
Weten en wetenschap brengen je noodzakelijk bij de tegenstelling met geloof. Gelijkenis is er niet. Het geloof
proberen voor te stellen als een vorm van weten is een ultieme poging enige gelijkenis te onderkennen.
Het is een valse voorstelling. Geloof is essentieel en uitsluitend gebaseerd op niet weten.
Wanneer geloof naar weten overgaat, is van geloof geen spraak meer. Historisch gezien is geloof
dan ook de grote oplossing geweest in de tijd toen mensen nauwelijks enige gefundeerde kennis
hadden van de natuur en van zichzelf.
Alle geloof stamt uit een tijd toen gebrekkige kennis naar aanvulling en verklaring zocht buiten het destijds kenbare.
Aan natuurkrachten en fenomenen werd goddelijke kracht toegeschreven of ze werden zonder meer tot god
verklaard. Groeiende kennis bracht het monotheïsme met zich. Een hele godenwereld van allemaal
oppermachtige goden leek en lijkt uitgesloten, de voorkeur voor een enkele die alles overheerst, lijkt
aangewezen. Verder voortschrijdende kennis maakt duidelijk dat geloof in een persoonlijke god een onzinnige en
onverantwoorde bezigheid is. Aanvaarden dat een ongekende kracht de wereld beheerst lijkt (voorlopig) aangewezen.
Wie die kracht wil vergoddelijken, mag dat op eigen verantwoordelijkheid doen. Wie ze verpersoonlijkt,
gaat over de schreef.
De uitgangspunten van wetenschap en geloof zijn fundamenteel verschillend, liggen zo ver van elkaar dat ze
elkaar in feite uitsluiten. Wetenschap aanvaardt alleen kennis, alleen wat we kennen en kunnen kennen.
Daartegenover gaat geloof uit van het aanvaarden van het totaal ongekende. Het verschil in levenshouding
tussen wetenschap en geloof is zelfs ultiem aangezien geloof het aanvaarden insluit van het nooit kenbare.
Het argument dat het geloof je belooft dat je later God zult kennen - aanschouwen tenminste - en dat hij dus niet
onkenbaar is, is een sofisme aangezien je om te beginnen over later niets weet,
en omdat je - als je de premissen van de gelovigen aanvaardt - later niet meer gelooft.
Essentieel is en blijft dat geloven erin bestaat te aanvaarden wat je op geen enkele manier kunt aantonen of rechtvaardigen
Dat is en blijft de essentie ondanks alle zogezegde nuanceringen, schakeringen, toevoegingen, verklaringen en dergelijke die geloofsverdedigers willen aanvoeren. Als wordt beweerd
dat geloof op een openbaring berust, dan nog is die openbaring van een mens afkomstig, zelfs wanneer die mens beweert ze rechtstreeks van god te hebben ontvangen, of wanneer
anderen beweren dat die mens in feite niet mens maar wel god is.
Alle pogingen om wetenschap en geloof naar elkaar toe te halen zijn mislukt en zijn tot mislukken gedoemd. De onbevangen beschouwer ziet de kloof tussen weten en niet weten.
Die twee breng je nooit bij elkaar.
Cru gesteld: geloof weigert de ultieme geloofsbasis rationeel te onderzoeken omdat geloof altijd uitgaat van ultrarationele bedenksels. Voor een weldenkend mens is dat het struikelblok:
geloof weigert de controle van het gezond verstand. Geloof weigert iedere controle omdat die controle de grondslag van geloof als charlatanerie ontmaskert.
Dat het geloof in een persoonlijke god nog zoveel aanhangers kent, is niet aan de essentie van dat geloof
te danken. Het komt omdat de bedienaren van zulk geloof de machtigste mensen op aarde waren die aan
iedereen hun wil konden voorschrijven. Dat hebben ze trouwens gedaan. Zij waren degenen die decreteerden
dat geloof een heilige zaak is. Dat geloof onzinnig en onverantwoord is, hebben ze nooit toegegeven.
Nog altijd bestaat onder de massa de mening dat een geloof tot de aanvaardbare vormen van overtuiging
moet worden gerekend. Mensen verkondigen dat niet uit eigen overweging en argumentatie, ze beweren
het uit gewoonte, omdat het hun al eeuwen is ingeprent door wie zich priesters noemen. Zij,
godsdienstbedienaren van alle slag, de machtigsten eerst, houden nog altijd hun dictatoriale macht in stand.
Dr. Fa Claes
|
|