|
Over zoeken en vinden
De Oud-Germaanse grondbetekenis van zoeken wijst naar het jagersbestaan, naar laten opsporen,
een betekenis die naar de jager zijn hond verwijst. De oerbetekenissen zijn evenwel ruimer gezien de verwantschap met
woorden die scherpzinnig en waarzegster betekenden, verleidelijke, inspirerende bronnen voor fantasierijk
betoog. We laten die terzijde. Vinden lijkt etymologisch een weg te zijn ergens naar toe. De oudste betekenis
wijst naar gaan, pad, spoor, brug, komen tot iets. Die laatste bedoeling staat duidelijk in de niet verwante
Latijnse manier om vinden te benoemen: invenire, dat is dus: in-venire. Daarbij is niet bepaald
wat het voorwerp van het vinden is, waar we naar toe gaan, welk spoor we volgen, welke brug we slaan.
Verschillende mogelijkheden - die ons niet verder bezighouden - liggen voor de hand. Je zoekt je bril en vindt hem
waar je hem achterliet. Je zoekt de geboortedatum van Darwin en grijpt naar de encyclopedie, Wikipedia misschien.
Je zoekt de oplossing van een wiskundig probleem en leidt die af uit de gegevens van het vraagstuk. Schliemann zocht
Troje en groef er midden door. De stormloop naar Eldorado was een zoektocht naar goud. Fysici zoeken het
graviton, de theoretische drager van de zwaartekrachtwerking, een subatomair deeltje dat ze wel een naam
hebben gegeven maar nog niet hebben waargenomen. Desnoods zoek je de speld in de
hooiberg. Elk van deze zoekacties heeft een vast, concreet bestaand gegeven voor ogen.
Anders wordt het als we zoeken naar het niet concreet bestaande, naar het spirituele, naar wat we
aanduiden met de naam: geestelijke waarde. Of deze waarden door iedereen worden erkend
of niet, speelt daarbij geen rol. Het intrigerende feit is het zoeken en het even fascinerende - en blijkbaar
daarbij horende - vinden.
Eén manier van vinden moeten we even apart onderzoeken. Je kunt vinden wanneer je niet
zoekt of gezocht hebt. Algemeen rangschikken we zulk voorval bij de toevalligheden, gebeurtenissen
waarover je geen zeggenschap hebt. Je verwacht niet iets waardevols aan te treffen, plots ligt het
voor je, zo maar. Dat het kan een fortuin zijn, een eureka-formule, de lichtflits van de liefde
op het eerste gezicht. Het kan onverschillig wat zijn aangezien je niet naar iets bepaalds op
zoek bent. Je bent niet eens op zoek. Je ervaring is aantreffen. Dat verandert niets aan de waarde
van het vinden of van het gevondene, het is alleen een omstandigheid. Je kunt die toevalligheid niet
afdoen als op zich waardeloos omdat het vinden niet aan zoeken beantwoordt. Het is mogelijk dat iemand
onverwacht, zonder enige reden, zijn zielenheil geopenbaard krijgt, een weg naar Damascus zonder
Damascus en zonder bedoeling, zelfs niet de tegenstrijdige.
De mogelijkheden in de wereld zijn te ruim om ze allemaal te omvatten.
De andere weg om te vinden is zoeken. Zoeken doe je precies om te vinden. Dat maakt
niet vinden zo onverdraaglijk. Je komt op een tweesprong waarbij je als een subatomair deeltje
onverdeeld door twee gleuven tegelijk naar de andere kant zou moeten kunnen. Die onverdeelde
verscheurdheid is ons niet gegund. Het spreekwoord Wie zoekt, die vindt garandeert je blijkbaar
succes. Maar wat als je zoekt wat niet bestaat? In dat geval is je zoektocht vruchteloos, en wat erger
is: eindeloos. Zoeken geef je op als je gevonden hebt. Als je zoekt wat niet bestaat, vind je nooit, kun
je niets vinden. Zolang je niet weet dat het niet bestaat, kun je eeuwig zoeken. Vind je in dat geval
wél, dan is dat des te erger: je méént te vinden, terwijl je in het absurde bent
beland: het niet bestaande kun je niet vinden. Dat kun je niet weten aangezien je volgens je eigen
overtuiging rechtzinnig hebt gezocht en gevonden. Het enige wat je kunt doen is je overtuiging
uitspreken met de overtuiging eigen aan wie in de dwaling zijn heil heeft gevonden. Hij verkondigt uit
onwankelbare zekerheid aangezien wankelbaarheid niet tot hem kan doordringen, die bestaat niet meer
voor wie heeft gevonden. Op elk ogenblik kan hij zijn vermeende bewijsvoering herhalen met hetzelfde
gevolg. Het ergerlijke van de zaak is dat hij met dezelfde onwankelbare zekerheid verkondigt als wie
wél heeft gevonden omdat hij zocht wat wél bestaat. Aan het verkondigen en aan de
onwankelbare zekerheid heb je niets als je niet zelf de hele zoektocht aflegt en niet zelf voor het
dilemma staat: heb ik inderdaad gevonden of sta ik midden in de dwaling in de overtuiging dat het
geen dwaling is. Meestal stel je vast dat wie overtuigd is te hebben gevonden, enige twijfel daaraan
afwijst. Hij wil alleen nog ongestoord in zijn overtuiging verder leven.
Mensen draaien oorzaak en gevolg vaak om. Het nauwe verband tussen beide is aanleiding genoeg
daartoe. Wie zoekt, die vindt impliceert schijnbaar dat wie niet vindt, niet - of niet lang
genoeg - heeft gezocht. Wie zoekt en niet vindt, krijgt dus de evidentie te horen dat hij niet
lang genoeg heeft gezocht. Het zou uit zichzelf duidelijk moeten zijn dat deze omdraaiing niet opgaat.
Voorbeelden schijnen de aanhangers van deze vergissing gelijk te geven. Velen die lang genoeg hebben
gezocht, hebben tenslotte waardevolle gegevens ontdekt. Archimedes is misschien de beroemdste vinder,
niet wegens zijn vondst, wel omdat hij zo mooi eureka had geroepen vanuit zijn bad.
De tweede prijs gaat naar Newton
wegens de appel. De lijst vinders is overigens onafzienbaar. Diegenen die vonden en niet herkenden,
krijgen het stigma van ongeluksvogel. Penzias en Wilson kregen de Nobelprijs. Ze ontdekten de
kosmische achtergrondstraling die ze niet zochten. Die was tevoren door pechvogels ontdekt die
haar niet hadden herkend. Tussen vinden en zoeken bestaat het verband dat wij er later aan
toevoegen. Heel veel hangt af van de inzet bij het zoeken, van de initiële bedoeling,
aanstichting, drijfveer, motief. Heel veel hangt af van de inzet van wie zoekt, van zijn
vastberadenheid, van zijn wil om te vinden, om niet te spreken van de dwang die hem drijft.
De andere zijde van toevallig vinden is precies dat vinden onder dwang. Het zoeken telt
daar niet mee, of nauwelijks. In feite is het geen zoektocht. Je krijgt een voorstelling van een
zoektocht die bij voorbaat zijn beslag heeft gekregen: de zoekende heeft al gevonden vooraleer
hij begint te zoeken. Dat kan onbewust gebeuren. Meestal is dat niet het geval. De mensen die
dergelijke zoektochten voorstellen zijn hoog ontwikkelde geesten. Je kunt van hen niet verwachten dat
ze hun eigen inkleding van gedachten niet doorzagen. Neem de methodische twijfel. Die
poëtische voorstelling van een zoektocht doorheen leven en werkelijkheid is te fraai
om niet achteraf als vormgeving te zijn uitgedacht. Neem de zoektocht naar het verband
tussen fonologie en semantiek. Wie het schreef heeft de hele omzwerving ingenieus in elkaar
gezet, maar komt aan het einde op het berginpunt weer. Het resultaat is nihil. Behalve dat je een fraaie
denkoefening hebt doorgemaakt. Dat is blijkbaar de zin van studies in de wijsbegeerte.
Neem de kennisfilosofen. Ze hebben met hun kennis op basis van hun kennis getracht
aan te tonen dat de mens kennis kan opdoen. Veel redeneringen - vroegere syllogismen,
alle godsbewijzen - stapten rustig van de logische naar de ontologische orde over. Het
fraaiste godsbewijs kwam van Anselmus van Canterbury. Het komt neer op de zienswijze:
aangezien je het denkt, bestaat het. Later heeft Descartes het persoonlijker gemaakt, het
op zichzelf, op het ego betrokken. Maar het begin ligt bij Anselmus. Bovendien had hij gelijk:
wat je denkt bestaat in je gedachten. Zelfs onze dromen hebben we echt gedroomd.
Grenzen trekken is niet zo eenvoudig. Kijk maar: de zeven dwergen van Sneeuwwitje
stappen uit het verzinsel de realiteit in. In feite komen ze aan het einde van een lange
stoet goden, engelen, duivels en andere ontwerpen van het wishful thinking.
Naast de voorgewende zoektocht bestaan de reële zoektochten. Voortdurend zijn
mensen op weg. Voortdurend zijn mensen in zichzelf op weg. Als niet hun
eigen leven ze daartoe aanzet, dan zijn er de honderden beweegredenen die hen drijven
om op zoek te gaan. Onrust kan ze aansporen, ambitie, drang tot zelfbevestiging, drang
tot rechtvaardiging, drang om anderen te overtreffen. Het kan een vorm van angst zijn,
levensangst die hen naar een geestelijke schuilplaats doet snakken. Het zal weinigen
verbazen dat ze die vinden. De meesten vinden. Daarom zoeken ze. Vinden is een triomf.
Van wie niet vindt, hoor je niet meer. Het niet vinden heeft een negatieve klank. Het lijkt
of je het zoeken niet meende. Het lijkt of je niet, of niet lang genoeg, hebt gezocht.
De objectieve zoektocht bewijst het tegendeel. Dat is de zoektocht van wie zich uit
onbaatzuchtige belangstelling op weg begeeft. Het doel is weten. Dat weten
is vanzelfsprekend geen losstaande gebeurtenis of omstandigheid. De consequenties van
weten voeren te ver om ze hier aanvaardbaar uiteen te zetten. Het zoeken dat hier is
bedoeld, vertrekt niet uit drang naar gewetensrust, affirmatie, sociaal succes. Wat je vindt,
hoeft niet overeen te komen met wat je tevoren al vermoedde, dacht, berekende, hoopte,
verlangde. Het is een zoeken dat vertrekt uit het niet weten. Het kan eigenaardig schijnen,
maar de meeste zoekers weten precies wat ze willen vinden en komen daar dus op uit.
Elke godsdienst kan ontzaglijk geleerde mensen aanduiden die hun heil precies in die
godsdienst hebben gevonden. De reden is dat ze hun heil daar zochten. Dat zoeken met
vooropgezette vondst kun je bezwaarlijk onder zoeken thuiswijzen. Onbaatzuchtig
zoeken vertrekt van niets en wacht af wat komen zal. Het niet weten dicteert geen
oplossing en wijst geen oplossing af. Dat zijn twee belangrijke aspecten. In feite zijn het
niet meer dan aspecten al krijgen ze het uitzicht van voorwaarden. Aspecten stellen geen
eisen, voorwaarden wel. Aspecten zijn inherent aan de zaak, voorwaarden niet. Aan het
onbaatzuchtig zoeken is geen oplossing dicteren en geen oplossing afwijzen
inherent.
Het is de enige waardevolle zoektocht. Het is de enige die de hoogste voldoening schenkt,
de voldoening van het weten, welk ook de uitslag van het zoeken mag zijn. De zoektocht
is op niets anders dan weten gericht. Geen enkele oplossing beantwoordt aan andere behoeften
aangezien je die niet hebt. Die onverstoorbaarheid brengt mee dat het niet vinden van een
oplossing dezelfde indruk nalaat als het vinden ervan. Dat niet vinden is niet frustrerend. Wel besef
je dat niet vinden slechts een reëel resultaat kan zijn indien het zoeken geen resultaat
kan opleveren. Dat is mogelijk als niets beantwoordt aan wat je zoekt of als de uitkomst
absurd is of contradictoir. Wanneer gegevens of argumenten je ertoe brengen te moeten
aanvaarden dat een cirkel vierkant is, hapert er wat aan gegevens of argumenten. In dat
geval eist de eerlijkheid dat je toegeeft: het voorwerp van je zoektocht bestaat niet.
Verloren arbeid heb je niet verricht. Integendeel, je hebt jezelf bevrijdt. Van begoocheling
is het waardevol vast te stellen dat ze begoocheling is. Je schuift die hindernis opzij:
de weg ligt weer open.
Dr. Fa Claes
|
|