FA C L A E ST R E U R W O E D EDE HONDERD VRAGEN Het licht diffuus tussen de bomen gehangen; de onbegonnen klaarte draagt de dag gelijk een masker niets verraadt. De lucht met last van zwaarte drukt de geluiden dun tussen het piepen van scharnieren vogels. De schilferschors van spar verwart: warm waar je hand wijlt vredig van wierookgeur van hars. De tijd staat overeind tot je er moe van wordt op je ogen. Dan komt het raadsel, honderd vragen. Het hoeft niet meer vandaag. Laat het voor morgen maar, laat het voor later. VERGEETKUIL Uitgestrekt winterland dat zelfs de kinderhand onvervuld laat. Wachten luisteren achter de kim de zuigende trechter de miststilte. In de langzaam draaiende kolk schuiven onhoorbaar in mist veilig gewaand binnen mist schuivende naar de rand naar de zuigende muil met ver het zeurende neuriën van doods melodie de ver- geetkuil in van eonen eonen ACHTTIEN De blindheid van achttien overzag de dood, heeft zijn woord opgeblazen en is blind gebleven. Wacht tot je zestig, wacht tot je tanden rotten in je mond wacht tot je aars niet langer luistert naar je dierlijke spieren. Je aars van zestig is je mond van achttien: kwijlend beschamend gesukkel. COR CONTRITUM DRIE DROEVIGE DANSEN 1 Zoals het onaflatende schuren van bergbeken over rotsen en steen, zo het scheurende gevoel van schuld als het geen woorden vindt en rondzoekt rondtolt - droefgeestige trage wals van hangende armen slepende voeten - drogreden aangrijpt van drogreden gruwt met beschaamd gezicht omdat het ziet dat het alleen zichzelf tot partner koos en in beschuldigende blik het eigen spiegelbeeld herkent dat hem geen uitweg gunt geen een voor wie uit zichzelf kon weten dat muren misverstand ontstaan zolang wanbegrip woekert en heerst. Breek! Als nu de stenen vallen verpletteren ze wie ze opwierp en op iedere steen zal gegrift staan: dat het onrecht geen recht heeft. Zelfs niet op mededogen. 2 Roffel van voeten, van beukende handen, saccaden van schokkende farandole met snokken naar rechts, naar links, - uitvlucht, verzinsel, smoes, - geen uitweg langs het excuus dan slingeren ter plaatse, steriel. Ratel en wenteling, stuurloos. Hoe? Alles wordt vraag en teken van onmacht en iedere volgende vraag een dolkstoot meer. Zet het uit je hoofd, zeg je. Maar het stapt niet uit je hersens, niet uit je hart. Verdriet, waar blijf ik met je pijn. Tenslotte verglijd je in gekreun. Sluit bij het horen je oren, heel dicht. Niemand hoeft te geloven dat het leed van anderen de eigen schade het meest nabij komt, schande het diepste raakt. 3 Jurisdictie van het vernielde vertrouwen binnen het wankele omkleedsel van eigen en zelf, huis met de killige kamers: in elk der hoeken het macabere oog, uit de wanden de draaimolen-polka van aanklagende armen en handen aldoor gericht naar het hoopje mens dat weghurkt in zichzelf en krimpt onder de dreiging |