Gedichten  van  MARCELA  PREDIERI
vertaald door Fa Claes


Marcela Predieri werd in 1960 in Buenos Aires (Argentinië) geboren en verblijft sinds 1990 in Mar del Plata. Ze publiceerde de verzenbundels: Sangre de Amarras, 1989; Invierta un hijo, 1991, Palpar a la Acosada, 1992, La Pancarta, 2000, en Los Andamiajes del Miedo, 2002
Ze nam deel aan de oprichting van heel wat literaire groepen en recitals, was redactrice van verschillende tijdschriften en hoofdredactrice van La Revue. Op dit ogenblik maakt ze geen deel meer uit van redacties of groeperingen. Ze is scheepsbouwkundig ingenieur maar sinds 1990 is ze uitsluitend werkzaam als coördinatrice van het "Taller de la Palabra" ("Atelier van het woord", voor studiegroepen en literaire creatie). Het resultaat daarvan is de publicatie van verschillende boeken, tijdschriften en plaquettes.




NECESITABA
                otro Dante
que con sus panteras de noche se opusiera
al sigilo del mito que vislumbro
al color que tiene la luna
        (demasiado pálido esta vigilia)

Diferentes infiernos
para poder quebrar la pesadez de nuestras manos
Cualquier conjuro
                        para seducir
a la ondulante marea quieta
                                 de mi piel

Sé que gritan las murmuraciones de las vírgenes
Sé que no se atreve el deseo

Descarnan
        los perros mi crimen
                del canto de la noche

No poder
                ya más
                                vejar las ventajas de tu sexo

La playa ordeña figuras
                del seno de la sombra

Despierto
                Escapa por las grietas
                                                mi niñez







ABARCA el silencio de la calle
una mueca inacabada
Una violación pétrea al fin de tanto tacto esquivo
Aquel pero se trepa a tus muslos
Desde la calle un vaho a pasado escapa inenarrable
ante los ojos del diario vespertino
Preñada la sortija de niñez
infringe al presente
se derrama ante los ojos de la parca
Ese vientre jamás penetrado
evita ser esquivo
hoy
por única vez







ansío

Apenas tu voz
herida de pájaros

y la luna egipcia de tu boca

que acuna vientres







el abrazo del agua sobre el vidrio

Después de infinitas tardes
el ayer entró

Vos y yo
antes de ser
como siempre
fuimos

(el himen intacto)







HAY TANTA soledad y tanto niño en una risa en coma
tanto de no querer crecer
y decidirlo
Un desayuno de pan y manteca
es más que azúcar y su disfraz de deseo
Observá tu lengua de azúcar
tus ojos perdidos
Demasiada cordura almidona las manos
impenetrable la saciedad busca el soborno
y no quiero perecer
niña de hamacas y lujuria
Pero hay tanto miedo a enfrentarnos
Lloro balcones y pelusas de sueño
Veo a la sombra invadir la pena y penetrarla
un cáliz demasiado virgen para rozarte
y orgasmar la muerte entre los dedos






EL VIENTO QUE ALEJA
NUESTROS OJOS


habita
        huecos

Deshabitada de la furia
        beso la arena
                entre dos granos de infinito

Arañando distancias
                un insecto inventa un salto

que traspone los ecos de la muerte







GUIJARRO


                        Eco


nada que esquivar



        entre las sombras







LOS MONJES visten cántaros de tiempo

Más allá del pecado
nada conmueve sus miradas
Impolutos tras sus máscaras
lloran cuentas
entre las horas que punzan la tarde

Un parto de palomas
desclava del rosario
otra virgen
para sus dedos en plegaria







Y LA TERNURA


Soy un corazón
abandono que el viento agita
celos de lluvia

hembra
omnímoda que descubre
la delgadez de su vientre
                        y profética
lame la piel del recién parido

Qué mano es la que me aterra
Qué boca nos precede

Hoy
        más que nunca
me debo al exorcismo
        de arrancarla de mi piel
Hoy
        más que nunca
                soy hambre pertinaz
                        que nos succiona

Hay una lejanía que me es ciega

Y la busco
                        Irremediable







JAMÁS CASTA LA SANGRE


        Hay una mortaja
que es génesis prohibido
una transgresión
un ejército de "a uno"
una espada ineficaz

Hay un desnudarnos la piel
dejar tendida la inocencia
rasgar los antifaces

De pronto me doy cuenta
        que he ensayado ya todas las voces
Hoy el insomnio
        persigue a la noche que no llega

Seamos esta noche
                un encuentro de pájaros
        alma a la intemperie
palabra en sangre tinta

El abrazo seguro de los sexos
                                        se desgaja

        Replegado a mi costado
el poema besa las espaldas de la luz

IK HAD EEN
                andere Dante nodig
die met zijn nachtpanters zich zou verzetten
tegen de heimelijkheid van de mythe die ik ontwaar
tegen de kleur die de maan heeft
        (te bleek deze nachtwake)

Verschillende soorten hel
om de zwaarte van onze handen te breken
Onverschillig welke bezweringsformule
                                                        om het zacht
golvende rustige getij van mijn huid
                                        te verleiden

Ik weet dat de roddelpraatjes van de maagden schreeuwen
Ik weet dat de begeerte niet waagt

De honden ontvlezen
                        mijn misdaad
                                        uit de zang van de nacht

De voordelen
                van je sekse
                                niet meer kunnen vernederen

Het strand melkt figuren
                uit de borst van de schaduw

Ik ontwaak
                Langs de spleten ontgaan mij
                                                mijn kinderjaren







DE STILTE van de straat omgrijpt
een onvoltooide grijns
Een stenen verkrachting aan het eind van zoveel schuw tasten
Die 'maar' kruipt tegen je dijen
Vanuit de straat kwam een waas voorbij onzegbaar ontsnapt
voor de ogen van de avondkrant
De ring van de kinderjaren overtreedt
bezwangerd het heden
gutst leeg voor de ogen van de Parca
Die nooit gepenetreerde buik
vermijdt schuw te zijn
vandaag
voor één enkele keer







Ik begeer hevig

Nauwelijks je stem
wond van vogels

en de Egyptische maan van je mond

die buiken wiegt







de omarming van het water op de ruit

Na eindeloze middagen
kwam gisteren binnen

Jij en ik
vooraleer te zijn
zoals wij altijd
waren

(het maagdenvlies ongeschonden)







ZOVEEL eenzaamheid en zoveel kind is er in een comalach
zoveel van niet willen groeien
en dat beslissen
Een ontbijt van brood met boter
is meer dan suiker en zijn vermomming van begeerte
Laat je suikeren tong je verloren
ogen observeren
Te veel gezond verstand verstijft de handen
de voldaanheid zoekt ondoordringbaar de omkoperij
en ik wil niet ten onder gaan
kind van hangmatten en wellust
Maar groot is onze angst om tegenover elkaar te staan
Ik treur om droombalkons en -pluizen
Ik zie de schaduw de pijn overmeesteren en erin doordringen
een veel te maagdelijke kelk om je te beroeren
en om de dood een orgasme te bezorgen tussen je vingers






DE WIND DIE ONZE OGEN
WEGVOERT


woont
        in holten

Verlaten door de razernij
        kus ik het zand
                tussen twee korrels oneindigheid

Terwijl het afstanden bijeenschraapt
                vindt een insect een sprong uit

die de echo's van de dood verplaatst







KIEZELSTEEN


                        Echo


niets te omzeilen



        tussen de schaduwen







DE MONNIKEN trekken kruiken van tijd aan

Verder weg dan de zonde
ontroert niets hun blik
Onbesmet achter hun maskers
wenen ze kralen
tussen de uren die de middag doorprikken

Een geboorte van duiven
onttrekt aan hun rozenkrans
een andere maagd
voor hun vingers in smeekgebed







EN DE TEDERHEID


Ik ben een hart
ik verwaarloos dat de wind
afgunst op de regen in beweging brengt

allesbegrijpend
vrouwelijk dier dat de slankheid
van haar buik onthult
                        en profetisch
de huid van de pasgeborene likt.

Welke hand is het die mij verschrikt
Welke mond gaat ons vooraf

Vandaag
        meer dan ooit
dank ik aan het exorcisme
        dat ik ze van mijn huid afruk
Vandaag
        meer dan ooit
                ben ik niet aflatende honger
                        die ons leegzuigt

Er is een verte die mij blind is

En ik zoek haar
                                Onherstelbaar







NOOIT KUIS HET BLOED


        Er is een lijkwade
die verboden wording is
een overschrijding
een leger van één alleen
een ondoeltreffend zwaard

Er is een zich ontbloten van de huid
het gespannen laten van de onschuld
het verscheuren van de maskers

Plots geef ik me er rekenschap van
        dat ik reeds alle stemmen heb beproefd
Vandaag achtervolgt
        de slapeloosheid de nacht die niet komt

Laten wij deze nacht
                een ontmoeting van vogels
        ziel in het wisselvallige weer
woord in bloedinkt zijn.

De veilige omarming van de seksen
                                                laat los

        In elkaar geplooid aan mijn zij
zoent het gedicht de rugzijde van het licht




Terug naar Index