Gedichten  van  JUAN  CARLOS  MESTRE
vertaald door Fa Claes


De Spaanse dichter Juan Carlos Mestre werd op 15 april 1957 in Villafranca del Bierzo (León) geboren. Hij is ook visueel kunstenaar.
In 1982 publiceert hij zijn eerste bundel Siete poemas escritos junto a la lluvia. In 1983 volgen La visita de Safo en Antífona del Otoño en el Valle del Bierzo. Voor die laatste bundel krijgt hij in 1985 de Premio Adonais voor poëzie.
In l987, na een jarenlang verblijf in Chili, publiceert hij Las páginas del fuego. Terug in Spanje geeft hij zijn bundel La poesía ha caído en desgracia uit, voor welke bundel hem in 1992 de Premio Jaime Gil de Biedma wordt toegekend.
Grafisch werk heeft hij tentoongesteld in Europa, de Verenigde Staten en Latijns Amerika. In samenwerking met dichters en grafische kunstenaars heeft hij heel wat werk uitgegeven. Zijn werk werd vaak onderscheiden.




PARMÉNIDES


La verdad es una diosa que enseña el camino a los errantes.
Si debe ser necesaria la luz antes ha de no ser la noche.
El olvido es la presencia aparente de lo que aún existe.
La diosa habita el círculo de la benevolencia, es piadosa.
Lo femenino es la rueda de un carro, lo masculino la otra.
Yo soy dos semejanzas paralelas de amor, dos infinitos.
No sé si las yeguas piensan o padecen, dudo entonces.
żEs más justo el que nace o el que no pudo ser?
Cuando me muera regresaré al todo de la nada.
Estoy contento.


De La visita de Safo, 1983




LO QUE SÉ DE MÍ


Yo he nacido aquí junto a las altas lilas del verano
y los verdes racimos amargos de la aurora.

Yo he nacido entre las rosas que han muerto
y el mustio follaje de los jardines de un sueño.

En las transparentes alamedas que canta el ruiseñor
y abre el rocío con su cuchillo de cristal en la mañana.

Como la hoja que cae sobre un sepulcro
yo he pisado al nacer esta piedra y su luz me ha salpicado.

Como el que nace para la música y talla la madera o la roca
y escucha su voz crujir bajo el cincel y no pregunta.

Yo he nacido duro de corazón y equivocado,
pero vosotros me habéis dado la tierna mano de la primavera.

El que sopla las estaciones y hace reverdecer al árbol muerto
ha mirado esta rama joven que no ardía.

Al consumido en su luz y al que el amor destierra
mis días por igual se han parecido.

Como aquel que al entrar en su casa se encuentra con la mar
y goza y es feliz y se queda con ella para siempre.

Yo he nacido aquí antes de que mi corazón se diera cuenta
y una dulce mujer se acercara a mi sombra como madre.

Desde entonces he sido melancólico y triste
porque he contado los astros y la lluvia y la arena.

De lo ajeno he tenido la bondad de la tierra
y de lo mío la nada en su infinita certeza.

He visto a los hombres mirar hacia el cielo
como buscando la vida que junto a ti se les niega.

Y he padecido con el dolor entre todos
y no he cerrado la puerta al florecido en su odio.

Al que marcado con saliva se esconde de los muchos
lo he elegido más cerca de mi corazón que a los otros.

Y he contemplado a los pájaros
resolver en el vuelo el misterio del aire.

Yo he nacido aquí junto a la piedra de Cluny
donde brota el mirto su tallo en la maleza.

Pero no he sido feliz,
mi memoria se ha cansado de llover y esperarte.

Nada pudo la abundante espiga del dolor contra nosotros,
cuanto más me iba, más tu amor me aprisionaba.

Y así he sido claro bajo el sol y también fuente
donde vienen a beber desde el fondo del mundo las estatuas.

Y un día, un día como hoy resplandeciente y puro
rozado tal vez por el deseo se acercó a la ventana mi figura.

Y al ver todo transido de pétalo aquel cuerpo
salí como siguiéndola y me perdí en su calle.

Yo te he amado pequeño pueblo entre dos ríos
donde supo mi corazón el don de la palabra y las alondras.


De Antífona del otoño en el valle del Bierzo, 1986




PARMENIDES


De waarheid is een godin die de weg wijst aan de dolenden.
Als het licht noodzakelijk moet bestaan, moet eerst de nacht niet bestaan.
De vergetelheid is de klaarblijkelijke aanwezigheid van wat nog is.
De godin bewoont de cirkel van de welwillendheid, ze is genadig.
Het vrouwelijke is het wiel van een kar, het mannelijke het andere.
Ik ben twee parallelle vergelijkingen van de liefde, allebei oneindig.
Ik weet niet of de merries denken of lijden, dus twijfel ik.
Is degene die geboren wordt het rechtvaardigst of degene die niet kon zijn?
Wanneer ik sterf zal ik tot het geheel van het niets terugkeren.
Ik ben tevreden.







WAT IK OVER MIJ WEET


Hier bij de hoge zomerseringen en de bittere
groene wortels van de morgen werd ik geboren.

Ik werd geboren tussen de rozen die gestorven zijn
en het verlept gebladerte van droomtuinen.

In de doorschijnende lanen die de nachtegaal bezingt
en die de dauw opent met zijn kristallen mes, 's morgens.

Gelijk een blad dat valt op een graf,
zo heb bij mijn geboorte deze steen betreden en zijn licht heeft me bespat.

Zoals wie voor de muziek wordt geboren en hout of steen bewerkt
en zijn stem hoort knarsen onder de beitel en geen vragen stelt.

Hard van hart en verkeerd werd ik geboren,
maar jullie hebben me de zachte hand van de lente gereikt.

Hij die de jaargetijden aanblaast en de dode boom doet groenen
heeft deze jonge tak gezien die niet brandde.

Aan wie verteerd was in zijn licht en aan wie de liefde verbant
hebben mijn dagen onverschillig geleken.

Zoals wie bij het binnengaan in zijn huis voor de zee staat
en geniet en gelukkig is en voor altijd bij haar blijft.

Hier werd ik geboren vóór mijn hart het besefte
en een zachte vrouw als moeder mijn schaduw naderde.

Vanaf toen ben ik weemoedig en droevig geweest
want ik heb de sterren en de regen en het zand geteld.

Van het vreemde heb ik de goedheid van de aarde behouden
en van het mijne het niets in zijn oneindige zekerheid.

Ik heb de mensen naar de hemel zien kijken
alsof ze het leven zochten dat naast jou hen weigert.

En ik heb geleden met het uiterste leed
en heb de deur niet gesloten voor wie in zijn haat in bloei stond.

Wie met speeksel gemerkt zich verbergt voor de velen
heb ik uitverkoren dichter bij mijn hart dan de anderen.

En ik heb gadegeslagen hoe de vogels
in de vlucht het geheim van de lucht oplossen.

Hier werd ik geboren naast de steen van Cluny
waar de mirte haar stengel tussen het onkruid ontkiemt.

Maar ik ben niet gelukkig geweest,
mijn geheugen is moe geworden van regenen en op je wachten.

De overvloedige aar van het leed was onmachtig tegenover ons,
hoe meer ik wegging, hoe meer je liefde me ketende.

En zo ben ik ruimte geweest onder de zon en ook bron
waar de standbeelden uit de diepte van de wereld komen drinken.

En op een dag, een dag schitterend en zuiver als vandaag
aangeraakt misschien door de begeerte, naderde mijn gestalte het raam.

En bij het zien van dat lichaam helemaal aangedaan met bloemblad
ging ik buiten alsof ik haar volgde en liep in haar straat verloren.

Ik heb van je gehouden klein dorp tussen twee rivieren
waar mijn hart de gave van het woord en de leeuweriken wist.




Terug naar Index