Dr.  F A   CLAES


WIJ,   DE   CHAOS



Het traagheidsprincipe


Nieuwe inzichten op onverschillig welk gebied hebben het een tijd lang niet gemakkelijk. Natuurlijke weerstand in de mens brengt hem ertoe vast te houden aan het aangeleerde en het nieuwe als een bedreiging voor de gevestigde orde, voor de gevestigde overtuiging aan te zien. Voorbeelden kennen we genoeg. Het is goed om daar bij stil te staan.

Een van de frappantste gevallen is de ontdekking van de bloedsomloop. William Harvey had in 1628 zijn bevindingen bekend gemaakt in een geschrift waarvan de titel in nogal verstaanbaar Latijn heette: Exercitatio anatomica de motu cordis et sanguinis in animalibus, ongeveer hetzelfde als 'Essay over de beweging van hart en bloed in levende wezens'. (Het werd in 1928 te zijner ere in Londen opnieuw uitgegeven). Het maakte in de zeventiende eeuw heel wat ophef. De tegenstand was groot. Pas na honderd jaar aanvaardden de geneeskundigen algemeen het vreselijke feit. Voor ons is geen verschijnsel zo gewoon, zo eenvoudig, zo alledaags.

Veel bekender zijn het werk en de ervaring van Galileo Galilei. In 1632 publiceerde hij zijn Dialogo sopra i due massimi sistemi del mondo ('Dialoog over de twee voornaamste wereld-stelsels'), niet in het academische Latijn maar in de taal van zijn volk. Het besprak en vergeleek de voor- en nadelen van de oude aristotelische zienswijze, waarbij de aarde als platte schijf het middelpunt van het heelal is, en die van de nieuwe Copernicaanse visie die de zon als middelpunt van ons zonnestelsel en de aarde als planeet beschrijft. Hoewel het door de pauselijke censuur eerst was goedgekeurd werd Galilei voor zijn werk veroordeeld. De inquisitie zocht en vond beschuldigingen en straf. (Stel je voor, reeds in 1992 heeft de paus de vergissing van destijds toegegeven).

In verband daarmee lijkt me volgende tekst van Stephen Hawking bijzonder interessant en diplomatisch opgesteld.

In de jaren zeventig heb ik me voornamelijk beziggehouden met de theorie van de zwarte gaten, maar in 1981 werd mijn belangstelling voor vragen over de oorsprong en de toekomst van het heelal opnieuw gewekt toen ik deelnam aan een congres over kosmologie dat door de jezuïeten werd georganiseerd in het Vaticaan. De katholieke kerk had een grote vergissing begaan in het geval van Galilei door hem te dwingen zijn opvatting dat de aarde rond de zon draaide te herroepen en dus de wet voor te schrijven in een natuur-wetenschappelijke kwestie. Deze keer, eeuwen later, had de kerk besloten een aantal deskundigen uit te nodigen om zich te laten adviseren op het gebied van de kosmologie. Aan het slot van het congres verleende de paus audiëntie aan de deelnemers. Hij gaf ons te kennen dat er geen bezwaren bestonden tegen het bestuderen van de evolutie van het heelal na de oerknal, maar onder geen beding mochten we proberen tot de oerknal zelf door te dringen, want dat was het moment van de schepping en derhalve het werk van God. (Stephen Hawking, Het heelal, Amsterdam, Bert Bakker 199216 (19881) [oorspronkelijke titel: A brief history of time])

Het boek heeft een enorm succes gekend. Volgens sommigen had Hawking de wetenschap wat al te volks gemaakt. Enkele flauwe grappen willen het boek 'toegankelijk' doen schijnen, b.v.: Er zouden hele anti-werelden kunnen bestaan, met anti-mensen die van anti-deeltjes zijn gemaakt. Maar pas op, als u ooit uw antizelf tegenkomt, geef elkaar dan geen hand! Beiden zouden in een grote lichtflits oplossen (- 89). Of hij gebruikt eigenaardige manier van zeggen: Reële gravitonen vormen wat een klassiek natuurkundige zwaartekrachtsgolven zou noemen. Deze zijn zeer zwak, en zo moeilijk te ontdekken dat ze nog nooit zijn waargenomen (- 91).

We hoeven geen hoge borst te zetten. De twintigste eeuw is niet begaafder met doorzicht dan haar voorgangsters. Niemand heeft meer weerstand gekend dan Einstein, de beroemdste fysicus van onze tijd. Niet alleen in Duitsland, daar was dat te verwachten, hij was joods. Reeds tijdens de eerste wereldoorlog was zijn pacifisme een doorn in het oog van de meerderheid, de militaristen. Na de oorlog was hij zelfs in de VS niet welkom. Zijn relativiteitstheorie - iedereen kent E = mc2, ook wie niet weet wat het precies inhoudt - werd heftig aangevallen. Er bestond een anti-Einstein-beweging. Een boek verscheen, titel: 100 Auteurs tegen Einstein. Dat offensief ontlokte de aangevallene de opmerking: "Als ik toch ongelijk had, was één auteur genoeg geweest."

Laten we niet naar personen, laten we naar toestanden kijken. Hoelang duurt het voordat relativiteitstheorie en kwantumprincipes een beetje begrip vinden bij de intelligentsia? Hoe komt het dat academici, in de wetenschappen afgestudeerd anno 1994, met ernst verklaren dat kwantummechanica een onmogelijk vak is? Als grapje krijg je te horen dat het onzekerheidsbeginsel van Heisenberg (waarover later) in elk geval een steun is, de kwantummechanica is niets anders dan onzekerheid. In middelbare scholen, waar sinds 1945 nochtans heel wat nadruk op de wetenschappelijke vakken valt en heel weinig op de culturele, worden nog al te vaak de principes van relativiteit en kwantumfysica mondjesmaat voorgesteld. In vele gevallen is de voorstelling zelfs vals, gewoon vals. Als je alle remmende elementen bij elkaar rekent, vermoed je in de mensen een onuitgesproken, door henzelf desnoods geloochende weerstand tegen elke vooruitgang, tegen elk nieuw begrip, tegen alles wat hun overtuiging van gisteren, d.w.z. die van voor 2000 jaar, in gevaar kan brengen.

Niet alleen op wetenschappelijk en godsdienstig gebied is traagheid de remmende factor. Op ieder terrein voel je haar werking. Dat farao bij de Egyptenaren God was? Nog in de twintigste eeuw was Hiro Hito keizer van Japan en God van zijn volk. Het gaat op politiek gebied niet beter. Hoeveel landen proclameren zichzelf democratisch en onderhouden een staatshoofd dat op basis van geboorterecht zetelt? Geboorterecht is een aanfluiting van democratie. Het zijn in de maatschappij woekerende kankers, niet bespreekbaar, ze bezorgen de meesten een ongemakkelijk gevoel. Ze klasseren ze bij de andere onbespreekbaarheden, sluiten het dossier en vergeten het ooit nog te openen. Het is een manier van leven, geestelijk zeker niet de gezondste.

In feite is de mens te veel materie in één lichaam, dat is traagheid, dat is weerstand tegen versnelling.



Het onzekerheidsbeginsel


Een van de moeilijkheden bij vernieuwing is dat je plots een aantal dingen zou moeten weten, die je niet weet. Zo-even stootten we op het onzekerheidsprincipe van Heisenberg, een van de vele verworvenheden van wie met het onderwerp kwantum-mechanica en de literatuur daaromtrent vertrouwd is, maar een struikelblok voor wie er nooit van heeft gehoord. Altijd weer zijn we op zoek gegaan naar de kleinste deeltjes waaruit de materie bestaat. Van molecule naar atoom, van atoom naar kern en elektronen, van kern naar proton en neutron, van proton en neutron naar nog kleiner, van nog kleiner naar elementair. De elementaire deeltjesfysica gaat ervan uit dat ze de kleinste deeltjes heeft ontdekt. Weer kan het niet meer kleiner, we weten natuurlijk niet voor hoelang. Het gaat erom dat de geleerden - is dat geen edele naam voor een mens? - bij elementaire deeltjes niet exact twee observaties samen kunnen evalueren: ofwel kennen ze de snelheid, ofwel de positie van het deeltje. Je kunt het ongeveer zo verstaan: als je weet waar het deeltje zich bevindt, heb je het gelokaliseerd, het op een plaats vastgepind, op die plaats heeft het geen snelheid; als je weet hoe snel het is, is het niet op een plaats, aangezien het er niet meer is als je de snelheid kent.

In het dagelijkse leven gaat het enigszins anders en toch enigszins gelijk. Als je met het vliegtuig van Frankfurt naar New York reist, vlieg je ten opzichte van de aarde met een snelheid van achthonderd kilometer per uur. Wie de precieze plaats van het vliegtuig wil aangeven, kan dat doen met coördinaten. Je kunt de plaats aanduiden waar het vliegtuig langskomt of langsgekomen is, niet de plaats waar het 'zich bevindt', het vliegt immers. Met deeltjes is het ingewikkelder, schijnt het, aangezien die geen vaste baan volgen en soms niet deeltje maar beweging zijn of energie. Het is nog ingewikkelder, de deeltjes zijn niet eigenlijk deeltjes die zich ergens kunnen bevinden, ze hebben 'een kwantum-toestand', dat is een combinatie van positie en snelheid, ze liggen om zo te zeggen 'uitgesmeerd'.

Veel in de kwantumfysica heeft te maken met het correcte gebruik van begrippen. We zijn daar zeer slordig mee geweest. Dat is tenminste de stelling van Diederik Aerts in zijn boek De muze van het leven. (Kapellen/Kampen, Pelckmans/Kok, Agora, 1993) Hij maakt dat aanvaardbaar om niet te zeggen overtuigend duidelijk. Wie wil weten hoe slordig wordt omgesprongen met begrippen en formuleringen aangaande kwantumfysica moet bij vrienden en bekenden - niet-wetenschappers niet alleen - informeren naar kennis van en gangbare mening over kwantummechanica.

Daarbij komt dat er zoveel nieuwe begrippen zijn, ik bedoel voor niet-gespecialiseerden, voor mensen die niet alle dagen over bosonen en mesonen te horen krijgen. Gelukkig staan die woorden in Van Dale. Gelukkig staan ze in sommige boeken uitgelegd. Gelukkig geef je de lectuur van boeken met verbluffende inzichten niet gemakkelijk op en lees je het ene boek na het andere, als het maar over relativiteit en kwantum gaat. En kijk, bij momenten heb je zelfs de indruk dat je het begrijpt. Je weet wat bosonen zijn, bij herhaling ben je ze tegengekomen, alleen het feit dat je denkt 'kijk, daar zijn ze weer,' doet je denken dat je ze begrijpt. Het zijn de deeltjes van wat de zwakke kernkracht heet. Zwakke wisselwerking is vermoedelijk een correctere naam. Bose heeft die deeltjes ontdekt en ze een naam gegeven, de zijne, bosonen dus. Mesonen zijn dan weer elementaire materiedeeltjes in straling, ze leven niet lang. Maar wie is Bose? Wie is Heisenberg? Wie is Pauli van het Pauliverbod? Wat is het Pauliverbod? Wat is de constante van Planck? In het begin is alles een vraagteken, alles een zoekplaatje, een puzzel. Stukje bij beetje ploeter je voort. Op sommige ogenblikken sta je tot je nek in het moeras met het benepen gevoel: hier kom ik nooit meer uit.

De onzekerheid neemt in het begin alleen maar toe. Op bedrieglijke wijze schijnt ze daarna af te nemen. Dat gebeurt alleen voor wie zijn hypothesen met realiteit verwart. Op die manier spreken hogepriester, paus en ayatollah in naam van de levende God. Op die manier roeien gelovigen andere gelovigen uit. Zij vergeten dat zij alleen maar geloven; geloven betekent essentieel: aanvaarden wat je niet weet. Geloof realiseert de abstractie niet, geloof realiseert haar object niet. Bij wetenschappers tref je soms iets soortgelijks aan, bij diegenen namelijk die nooit meer afstand kunnen doen van een eigen, soms zelfs experimenteel weerlegde, theorie. Anderzijds worden mensen niet plots idioten door vast te houden aan onhoudbare gedachte of voorstelling. Wel toont het hun kleine kant, nogal pijnlijk voor wie meer grootheid verwacht. Om discreet te blijven en niet met name over levenden te spreken zal ik het voorbeeld aanhalen van professor Van der Essen, bekend historicus, die twintig jaar nadat was aangetoond dat de Franken heel Noord-Frankrijk hadden bezet, de theorie verkondigde dat ze nooit voorbij de Romeinse heirbaan van Bavais naar Keulen waren geraakt. Daar lag onder meer het Kolenwoud in de weg. Germaanse stammen die niet anders dan woud en bos kenden, hadden zich volgens Van der Essen door dat Kolenwoud laten tegenhouden.



Het abondantieprincipe


De natuur gaat kwistig om met haar krachten en mogelijkheden, schijnt te streven naar een steeds verder schrijdende diversificatie en uitbreiding van de gebieden waarop nog ingewikkelder toepassingen ontstaan. Het universum is nogal eentonig maar wel zeer groot. Miljarden melkwegstelsels bevatten elk miljarden sterren. Alleen op aarde schijnt de natuur haar uiterst gevarieerde menu's uit te testen. De mens, een stukje natuur, doet daar opgewekt aan mee en vindt het schaakspel uit. Om het populair te zeggen: voor de natuur is veel niet genoeg. De mens heeft die drijvende kracht gevoeld, voert haar opdrachten roekeloos uit. Waren we voor 20.000 jaar het zwakst vertegenwoordigde zoogdier op aarde, nu hebben we de hele wereld overwoekerd en zijn op weg naar meer. Op wetenschappelijk vlak heeft de ontdekking van de fysica tamelijk lang op zich laten wachten. Zodra we bij de kwantumfysica kwamen, was de stroom niet meer te stuiten. De overdaad aan ingewikkelde vormen en structuren op basis van een overdaad aan elementaire deeltjes wordt zo onoverzichtelijk als de groepering van insecten in orden, geslachten, families. Misschien is daar de overdaad nog niets groter, bij sommige insectensoorten staat bv. vermeld dat nog veertigduizend ondersoorten voorkomen. Je vraagt je af wie ze heeft geteld. Misschien hoeft het niet, de leer der insecten behoort eigenlijk niet tot de exacte wetenschappen, fysica wel. Daarom tellen we elementaire deeltjes, wegen ze, meten ze. We noteren hun energie of het ontbreken ervan. Elk nieuw ontdekt deeltje krijgt een naam, soms geestig, meestal zakelijk, een naam die ons de indruk van bekendheid geeft. Ten minste hebben we de indruk te weten wat we benoemen. Wat we een naam kunnen geven, is niet meer vreemd. De quarks heten 'top' en 'bottom', 'charm' en 'strange', 'up' en 'down'. Wie in een poëtische bui is, noemt de eerste twee 'truth' en 'beauty'.

Eigenlijk weten we het niet. Het deeltje is zo klein dat het volkomen aan ons voorstellingsvermogen ontsnapt. Neem nu een van de laatste theorieën, de snarentheorie. Deze snaren kunnen we ons voorstellen als heel kleine, eendimensionale scheurtjes in het gladde weefsel van de ruimte. Terwijl ze in de ruimte rondvliegen, trillen de snaren. (Steven Weinberg, Dromen over een alomvattende theorie, Amsterdam, Contact, 1993 - 197)

Het is veel gevraagd je iets voor te stellen dat rondvliegt en toch eendimensionaal is. De abstractie: 'een punt in de ruimte' is eendimensionaal, je bekijkt het in gedachten slechts langs één kant. Daar begint de tegenspraak: het mag - eigenlijk kan - niet meer 'in de ruimte' zijn want dat veronderstelt dat het aan alle kanten door ruimte wordt omgeven, maar dat kan niet, het heeft niet 'alle kanten', het is eendimensionaal, het heeft maar één kant en die is onvoorstelbaar klein. Zo gauw je het laat bewegen, komt de eendimensionaliteit nog erger in het gedrang. Bovendien trillen die snaren. Hoe stel je je een eendimensionale trilling voor? Soms moet je denken dat je verstaat wat je van buiten kent. Ambrosia, wat vloeit mij aan. Als je dat vaak genoeg herhaalt, meen je het te begrijpen.

Maar laten wij ons daardoor tegenhouden? De moeilijkheidsgraad moet hoog genoeg liggen, wil een mens interesse opbrengen voor een probleem. Waarom anders vonden wij het schaakspel uit? Het is een volkomen nutteloze bezigheid. Wie op het schaakbord een beetje peil haalt, voelt zich bij een hogere elite thuis. Wie van schaken niets terecht brengt, kijkt mee op tegen de grootmeesters als tegen een soort van intellectuele giganten. Van alle menselijke prestaties straalt iets af op de onbenulligste stumper. Homerus, Bach, Michelangelo, Einstein, Kasparov, wij.

Het duurt een tijd voordat iemand die niet regelmatig met wetenschappelijke literatuur omtrent fysica te maken krijgt een beetje wegwijs raakt in het labyrint van termen. Je hoort zoveel benamingen waarvan sommige elkaar waard zijn. Je hoort soms oude, soms nieuwe namen en je weet niet waar het onderscheid ligt. Je hoort over rode, blauwe, groene quarks, maar die hebben geen kleur, hoe zouden ze, ze zijn zo minuscuul dat sommigen ook die deeltjes ééndimensionaal noemen, dat wil zeggen een stip die geen lengte, breedte of hoogte heeft, die slechts aan één kant kan worden gezien omdat ze geen kanten heeft. Kortom, het raakt kant noch wal. Je wilt best de hele zaak begrijpen, je tot het uiterste inspannen, maar wat krijg je voor je inspanning? Ten hoogste het standaardmodel, de opsomming van de elementaire krachten en deeltjes, elk met hun gewicht, hun lading en hun spin. Bij dat laatste draait je hoofd helemaal om, die elementaire deeltjes hebben elk een draaibeweging die niet zomaar willekeurig schijnt. Die "spin" is het Engelse woord daarvoor, we hebben het overgenomen. Sommige deeltjes moeten bestaan al zijn ze nooit experimenteel vastgelegd. Dat is met het graviton het geval, het deeltje dat de concrete toepassing van de zwaartekracht uitmaakt. De moeilijkheden om dat deeltje zichtbaar, meetbaar, in ieder geval aantoonbaar te maken, zijn zo groot dat er voorlopig geen sprake van is.

Frustrerend is wel dat alles zo abstract blijft. In de wereld van het dagelijkse gebeuren met geboorte en dood, met de krant en wat spaarcenten, met de voetbalmatch en de reclame op tv, is zo weinig te zien van elementaire deeltjes. Het schijnt of ze niet bestaan, of de hele zaak een uitvinding is van geleerde mensen die alleen in de hogere moeilijkheidsgraad van hun probleem een hogere graad van schoonheid zien. Hoe ingewikkelder de combinatie bij de volgende zet, hoe fraaier de gedachte die hem ingaf. De mandala met de grootste schakering voert naar hoogten van rijkste meditatie en schoonheid die alles overschouwen.

Soms is wat inwijding in begrippen nodig voordat je tot het heilige der heiligen doordringt. In zijn tekst zegt H. Van Belle: Hoewel de systeemtheorie dan ook dikwijls zeer abstract en mathematisch weergegeven wordt, is een kwalitatieve behandeling van deze theorie vrij gemakkelijk toegankelijk voor leken. (Diederik Aerts, Leo Apostel, Bart De Moor, Staf Hellemans, Edel Maex, Hubert Van Belle, Jan Van der Veken, Cirkelen om de wereld - Concrete invullingen van het wereldbeeldenproject, Kapellen, Pelckmans, 1994 - 142)

Dat geeft moed. Je leest hoopvol verder. Men kan het stelsel lineaire differentiaal-vergelijkingen dat een lineair systeem kenmerkt in een stelsel lineaire algebraïsche vergelijkingen omvormen door het uitvoeren van Fourier- en Laplacetransformaties. (Ibid. - 148) Je lekenhart springt op bij zoveel stralende toegankelijkheid. Wie zal bekennen dat Fourier- en Laplacetransformaties bolle kubussen voor hem zijn? Ambrosia, wat vloeit mij aan klinkt in mijn oren verstaanbaarder en zinvoller dan het uitvoeren van Fourier- en Laplacetransformaties. Ik neem aan dat sommigen met mij van mening verschillen. Meningsverschillen zijn niet zo nefast als dictators denken. Ik kan mij het genoegen voorstellen van wie over een ezelsbrugje is geraakt, of, om het moderner te formuleren, het genoegen van wie de kat van Schrödinger uit de doos mocht halen. Maar laten we elkaar geen zand in de ogen strooien. Zonder enige uitleg erbij zijn Fourieranalysetechnieken (Ibid. - 156) en bondgrafenmethode (Ibid. - 158) glinsterende glassplinters voor mij. De caleidoscoop maakt er niets beters van.



Ook evolutie


Interesse voor de raadselachtigheden van de nachtelijke hemel met zijn ongeteld aantal sterren, het heelal dus, heeft altijd bestaan. Soms leeft de belangstelling plots op naar aanleiding van een ontdekking, een nieuwe theorie, een nieuwe of vernieuwde hoop op een uiteindelijke verklaring, een oplossing van de grote vragen: Waar komen we vandaan, Wie zijn wij, Waar gaan we naartoe (de titels van het destijds zeer bekende werk van Abbé Moreux). Sommige boeken kenden vroeger langdurig succes. Dat was nogal verstaanbaar, niet vaak viel ernstig nieuws te melden op het gebied van fysica en astronomie.

De jongste twintig jaar is daarin verandering gekomen. De verbazend snelle evolutie in de deeltjesfysica doet de (vulgariserende) literatuur dienaangaande reeds kort na publicatie verouderd schijnen. Vooral vóór de jaren '80 was dat het geval. Ontdekking op ontdekking maakte dat het pas verschenen boek zodanige achterstand op de wetenschap van dat ogenblik had opgelopen dat het net niet meer bevatte waar je naar op zoek ging. Overigens bestond tevoren niets wat op een traditie kon lijken. Zelfs de titels waren eerder ongelukkig gekozen. Neem uit 1970 het interessante boek van Haimar von Ditfurth: Kinderen van het heelal (Baarn, Meulenhoff). Alleen al de ondertitel was te romantisch: De roman van ons bestaan. Het boek was tamelijk moeilijk geschreven, de zinsbouw was te ingewikkeld, de vertaling volgde te letterlijk de ingewikkelde Duitse zinsconstructies.

Ruimer dan de titel Explosies in het heelal aangeeft was het boek van Isaac Asimov (Amsterdam, Sijthoff 1986). Zelfs de ondertitel Over nova's en supernova's geeft niet weer dat het boek zowel het ontstaan van het leven als de evolutie, de nucleïnezuren en de mutaties op aarde behandelt. Het slothoofdstuk is zelfs een blik in de toekomst. Duidelijker qua titel is De evolutie van het heelal van Hubert Reeves (Amsterdam, Van Gennep 1986). Daaronder valt alles wat je in een boek over ontstaan en groei van het heelal kunt vertellen. Dat achteraan interessante bijlagen volgen, kun je niet uit de titel opmaken. Voor wie niet vertrouwd is met scheikunde staan in een bijlage de elementen met hun aantal protonen, evenals een tabel met de evolutie van het aantal atoomkernen. Niet te onderschatten zijn de bijlagen over licht, over neutrino's, over de laatste horizon. Vooral die laatste horizon, dat is de uiteindelijke reikwijdte van ons oog, gesteund door alle mogelijke middelen. Onze beperkte mogelijkheden maken dat we niet onafzienbaar ver in het universum kunnen kijken. Zelden denken we eraan dat ook daar een horizon een ultieme beperking oplegt aan onze interesse, aan onze nieuwsgierigheid, aan onze niet te bedwingen drang om te weten, om te zien, om te betasten. Hoever we ook zullen doordringen in het heelal, de uitgestrektheid ervan is zo weergaloos groot dat we nooit de uithoeken ervan zullen vermoeden, laat staan doorgronden.

Elk nieuw boek brengt gewoonlijk een gedeelte dat bestaat uit herhaling van gekende toestanden en evoluties. Meestal gaan de auteurs uit van de eerste stappen op het gebied van de fysica en van de kosmologie. Merkwaardig genoeg hebben altijd raakpunten bestaan tussen de studie van het uiterst kleine en die van het uiterst grote. Niet zo verwonderlijk in feite. Tenslotte zijn de elementaire deeltjes de bouwstenen van de schepping (titel van het zeer degelijke boek van Gerard 't Hooft).

Vanzelfsprekend bestaat veel literatuur die niet eens vermeldenswaard is. Van de stapel 'verouderde' literatuur over het onderwerp is Einstein en het heelal van Nigel Calder (Baarn, Bosch & Keuning 1979) zeker het merkwaardigste werk. Het is helder geschreven, bevat duidelijke gegevens en verklaring. Calder kan niet nalaten bij herhaling erop te wijzen dat Einstein in feite alle berekeningen had liggen die de oerknal aantoonden. Einstein schrok terug voor de consequenties van zijn bevindingen, zozeer dat hij een fout veronderstelde en zijn uitkomsten opzij legde. De wereld moest nog enkele jaren wachten tot Lemaître vanuit de gegevens over een uitdijend heelal de big bang berekende en bekend maakte.

De jaren tachtig hebben een overvloed aan geschriften opgeleverd over astrologie en fysica, over kwantumfysica, deeltjesfysica en wat ermee samenhangt of kan samenhangen. Stephen Hawking schreef zowaar een beststeller, een boek dat fris en optimistisch aandoet en het grootste deel van zijn succes te danken heeft aan de luchtigheid waarmee het beangstigende fenomenen zoals zwarte gaten bijna aantrekkelijk maakt. Het schaadt de wetenschappelijke sereniteit dat het boek zoveel opgang maakte door de publiciteit rond Hawkings ziekte. - Gegevens daarover staan in Stephen Hawking: Einsteins droom. - Anderzijds toont het succes onze humane bewondering voor het genie, vooral voor een genie dat plots niet hoger staat dan andere mensen, erger, een genie dat al ons medelijden oproept, dat ons verontrust en troost door zijn onderhevigheid aan kwalen die hem tot een broos en niet benijdenswaardig sterveling maken. Niets menselijks is ons vreemd.



Het esthetisch beginsel


In de natuur schijnt een principe ingebouwd dat ervoor zorgt dat alleen het aangename, alleen wat geest en zinnen streelt, waarheid bevat. Het lelijke, het gewrongene, het geforceerde is per definitie niet mooi, zomin in de wetenschap als op het culturele of een ander terrein. Merkwaardig genoeg wordt het ook niet aanvaard als juist, als waar. Het lelijke is niet waar, we willen niet dat het waar is. Afschuw voor chaos en imperfectie heeft vaak stokken in de wielen van de wetenschap gestoken.

Meer en meer aanwijzingen dringen zich op voor de wet dat alles streeft naar de grootst mogelijke chaos. De Grieken met hun fanatieke zin voor abstracte perfectie hebben een orde uitgedacht die nergens te vinden is. Cirkel, driehoek, gulden snede, ideeënwereld van Plato, muziek der sferen, ordening in ons denken, god: elementen waaraan je het bestaan als abstractie - die niet noodzakelijk gelijk staat met fictie - niet kunt ontkennen. De vaststelling die daaruit volgt: wij zijn in staat het abstracte te denken. Op die manier denken wij 'het niets'. Of je daaraan enig bestaan buiten de abstractie kunt toekennen?

Ik heb me altijd afgevraagd hoe we over het niets kunnen spreken zonder in de bodemloze put van de onmogelijkheid te vallen. Als je er iets over zegt, ken je het een bestaan toe, wat niet mag aangezien het gewoonlijk gedefinieerd wordt als de afwezigheid van bestaan. (Van Dale [12de druk] noemt het het negatieve als zodanig, het niet-zijn en het niets-zijn. Verder volgt het sarcastische voorbeeld Heidegger heeft kans gezien over 'het niets' een boek van zeshonderd bladzijden vol te schrijven!) Het niets tart zozeer ons voorstellingsvermogen dat we alles in het werk willen stellen om het aan te tonen, om aan te tonen dat het niet is, dat het niets is.

Dat doet aan het Chinese verhaal over Niemand denken. De keizer had aan de wijsgeer gevraagd, wie hij ter verantwoording moest roepen en die had geantwoord: Niemand. Dus riep de keizer niemand, en niemand kwam.

Anderzijds denk ik daarbij aan het godsbewijs van Anselmus van Canterbury. Die noemt het bestaan een volmaaktheid die je aan het volmaakte wezen dat wij kunnen indenken niet kunnen ontkennen, anders was het niet volmaakt. De abstractie van het niets lijkt me even volmaakt. Je kunt er niets bijvoegen of afnemen, het is alleen gelijk aan zichzelf. Zo lijkt het op het eerste gezicht, maar correct is dat niet. Het heeft geen enkele gelijkenis. Het is niet eens gelijk aan zichzelf aangezien het niet bestaat.

De opwerping dat het zichzelf niet kan kennen, lijkt me een subjectief waardeoordeel, het is niet zeker dat zichzelf kennen hoger moet worden aangeslagen dan niet zijn en zichzelf niet hoeven te kennen, de vraag naar zelfkennis kan in dat geval niet eens worden gesteld. Dat Anselmus het bestaan als volmaakt poneert, berust op een niet uitgesproken vergelijking met het niet-bestaan, maar die vergelijking behelst de impliciete erkenning van het niet-bestaan als een vorm van bestaan. Je kunt iets vergelijken met iets anders, een hand met een grijpwerktuig bijvoorbeeld, maar niet met niets.

Altijd opnieuw wankelt ons evenwicht op de grens van ons voorstellingsvermogen.

Het getuigt evenwel van kortzichtigheid af te wijzen wat je niet begrijpt. Ik realiseer me hoe hachelijk het is om over het niets te spreken. Er staat ons geen enkele middel ter beschikking om het niet-bestaande op enigerlei wijze te benaderen aangezien het er niet is. Alleen al het aanwijzen van het niets als datgene waarover we denken, spreken, schrijven, is een logische onmogelijkheid aangezien je over niets onmogelijk iets kunt denken, zeggen, schrijven. Toch verplichten onzegbare intuïties ons om het niets een wezenlijkheid toe te kennen die van een volkomen andere orde is dan die we tot nu toe kunnen benoemen. Evengoed als er krachten kunnen bestaan die wij (nog) niet hebben ontdekt, kan volgens sommigen het niets een vorm van bestaan zijn die voor onze begrippen (nog) niet toegankelijk is. Eerlijk gezegd, de logica van het toekennen van een bepaalde wezenlijkheid of bestaansvorm aan het niets lijkt niet bijzonder dwingend.

De wiskunde leek voor de Grieken de grootste perfectie. Iemand zei zelfs: alles is getal. De (voor hen) minder aangename facetten lieten ze het liefst buiten beschouwing. De onmogelijke wortel uit twee was een doorn in het oog van wie een wereld opstelde die met de imperfectie van de realiteit geen raakpunt meer had. Ze bouwden een wereld van de fantasie, uit de chaos van onze hersenen, en ze verafschuwden chaos. Ze verdeelden ons denken en voelen over kastjes en schuifjes, netjes genummerd en gecatalogeerd. Van de warboel van onze gedachten en gevoelens hebben ze gehuiverd, en hem ontkend. Zij hebben - avant la lettre - over onze hersenen gedacht dat ze een computer zijn. Computer en hersenen zijn twee onvergelijkbare grootheden. De computer werkt niet zonder precisie en niet zonder beperking. Ons brein is chaos, naar menselijke verhoudingen onbeperkt. We zijn nog altijd bezig met het achterhalen van onze gedachten- en/of geheugensprongen, het door elkaar flitsen van onsamenhangend lijkende voorstellingen, ideeën, concepten, beelden en waanbeelden, elk met hun ontelbare afgeleiden, verwanten, associaties, connotaties; daarbij komen de begeleidende emoties, niet in de betekenis dat dezelfde emotie steeds hetzelfde idee of beeld begeleidt, maar emoties van alle aard, chaotisch zo onontwarbaar omdat ieder beeld, gedachte, connotatie onverschillig welke emotie kan teweegbrengen. Wat het ene ogenblik woede veroorzaakt, wekt twee seconden later misschien lachlust op. Ondertussen registreren onze hersenen gezichtsbeelden, geluiden, smaken, gevoelsprikkels, allemaal indrukken die gelijktijdig worden geregistreerd en verwerkt, en waarop wij expliciet of impliciet reageren. De onvoorstelbaar gecompliceerde bevattings- en werkingsmogelijkheid van hersenen overtreft alles. Bovendien wordt het hele systeem platvloers beïnvloed door de maag. Alles hangt ervan af of je eieren met spek hebt gegeten of alleen een stuk rauwe selderie met magere kaas. Alles hangt ervan af of je hebt gegeten.

Het feit dat wij onze gedachten en gevoelens een beetje leren ordenen deed het vage aanvoelen ontstaan dat we met geordende gedachten en gevoelens door de wereld marcheren. Vooroordelen komen inderdaad altijd voor het oordeel. Vermoedelijk zet ons ingebouwde systematiseringsmechanisme ons daartoe aan, het is zo gemakkelijk om te werken volgens een vast procédé, zelfs als het niet getest werd. We kunnen vaak bij onszelf niet eens onderscheiden of bepaalde reacties op reflexen berusten, of het instinctieve gemoeds- en gedachtenbewegingen zijn dan wel of het om een besluit gaat dat op vroegere overweging is gebaseerd.

De chaos binnen de persoon is bovendien zo groot dat hij/zij zichzelf zowel 'ik' als 'jij' als 'hij/zij' als 'wij' kan noemen. Mijn overleden vriend die de gewoonte had zichzelf luidop toe te spreken, zei daarover: "Ik spreek eens graag tegen een intelligent mens". Maar daarover gaat het niet. En het gaat niet om Zwei Seelen wohnen, ach! in meiner Brust. Die poëtische 'dubbeling' van lichamelijk en geestelijk streven heeft weinig te maken met de veel verder reikende persoonsverwarring binnen de mens op ogenblikken dat hij niet expliciet op zichzelf betrokken is, niet bewust bezig over zichzelf te denken. Dat veroorzaakt op ieder ogenblik en bij elke vraagstelling een complicatie meer: de 'ik' die 'jij' is of 'hij/zij' is niet alleen maar 'jij' of 'hij/zij', maar is dat alles tegelijk, kan uit elk standpunt naar zichzelf kijken, een warrig kluwen dat aan onszelf bepaald niet onoverzichtelijk voorkomt, dat alleen maar alle draad verliest op het ogenblik dat we hem willen grijpen en ontwarren. De simplificaties die daarvan het gevolg zijn doen een intelligent mens blozen. Maar de reflectie erop verbaast hem. Wij zijn in staat het ingewikkeldste probleem in een eenvoudige vorm te gieten, te systematiseren. Alleen reeds het feit dat kinderen tijdens hun eerste drie, vier levensjaren onverschillig welke taal leren, bewijst ons uitzonderlijke vermogen tot veralgemening, tot uitbreiding, tot gebruik van systemen waarvan we totaal geen weet hadden, tot systeemvorming. Wij ordenen de chaos, ook die binnen onszelf. Uit leefbaarheidsbehoefte - en door opvoeding - ontkennen we hem dan of laten hem buiten beschouwing. Onze dromen tonen spontaan de chaotische structuur van ons bewustzijn dat wij moedwillig binnen enge schreven dwingen. Alleen wat binnen de door ons bepaalde perken blijft, accepteren wij als menselijk, als waardevol. Niemand heeft ooit kunnen aantonen met welk recht.



Het ontwarringsprincipe


Aan de oorsprong van menselijke realisaties ligt blijkbaar de menselijke fantasie. Iemand droomde van Icarus en de broeders Wright fabriceerden een vliegtuig; iemand droomde van een maanreis en we bouwden een raket; iemand droomde het Glasperlenspiel en geleerden staken de hoofden bij elkaar en stichtten Worldviews. Onze radeloze energie kent geen grenzen. Iedere uitdaging gaan we te lijf als de appel van het paradijs, tot hij, geplukt, verschrompelt. Wat voor Einstein bevochten onzekerheden waren, behoort nu tot de parate kennis van universiteitsstudenten. Niets weerhoudt ons om de formules en bevindingen van wetenschap en filosofie naast elkaar te leggen, een berekend patiencespel. De esthetische voldoening aan zijn verklaringen, zijn uitspraken, zijn formules en formuleringen, ook van de wetenschapper en de filosoof, mag je daarbij niet onderschatten. (Interessant is de bijdrage van Gerard Bodifée Wetenschap als esthetische ervaring in Verwijdering of ontmoeting?) Binnenkort komt iemand met meer fantasie nog, een dichter vermoed ik, en legt de ideeën en onderliggende hartstochten in een klaarder verband. Het moment van inzicht, hoe gering ook, heeft onschatbare waarde.

De bedoeling van Worldviews is niet gering en wordt door menigeen zo niet voor onmogelijk dan toch voor megalomaan gehouden. En toch. Van wat de mens probeert te realiseren laat niets ons onverschillig. Zeker niet als de stoutmoedige greep een hand geleek die tot buiten het universum wou grijpen. Zo onmogelijk leek het streven. De vlucht van Icarus en de sprong van Empedocles, grootse mislukkingen, hebben ons even zeer geboeid als ieder 'eureka'. Voor de ambitie van de mens, die teruggaat op de machtsdrang van het dier - in vulgaire termen het recht van de sterkste -, hebben mensen altijd bewondering gehad. De hele veroveringstocht van Alexander, niets anders dan veldslagen, dus slachtpartijen, met schandelijke verknechting van de overwonnenen tot gevolg, heeft niet het minste positief resultaat gehad: het grote rijk dat Alexander zogezegd stichtte, viel na zijn dood ogenblikkelijk uiteen. Over het leed van de anderen staat er nooit iets. Toch staat die man in de geschiedenisboeken en encyclopedieën als een groot veldheer vermeld. Het zit dieper dan we beseffen. Grondeloze ambitie lokt ambitie aan. Abyssus abyssum invocat. Inzicht en ambitie zijn evenwel van verschillende orde. Die stoten elkaar af.

Eigenlijk zien we overal verschillende orden. Het intrigerendste verschil bestaat misschien tussen poëzie en filosofie. Het is trouwens een onverwacht verschil. De poëzie is namelijk op het spreken gericht, in oorsprong zeker. Ze werd blijkbaar eerst gezongen, later gezegd. De romantische voorstellingswereld heeft de dichter verzonnen die eenzaam zijn werken tegen de sterren declameert. Dat is een vals beeld voor een mens die zijn evenmens toespreekt en de wereld voor hem duidt. De dichter was ziener, dat wil zeggen zichtbaarmaker, iemand die de realiteit doorziet en de betekenis ervan in beeld, in metafoor, begrijpelijk, aanschouwelijk maakt. De filosofie daarentegen is de bezigheid van de individuele geest. Denken is een activiteit die volkomen binnen de denkende persoon gebeurt en die helemaal niet op anderen hoeft te zijn gericht. De ambitieuze mens daarentegen is zijn denken en filosoferen gaan gebruiken als prestige- en machtsmiddel. Ontwar de chaos en heers.



Een vraagteken meer


Er is trouwens met de filosofie meer aan de hand. Ze is een vak geworden waarin je je aan de universiteit kunt specialiseren. In feite spreekt dat het wezen van de filosofie tegen. Wijsheidsbetrachting - 'philos' + 'sophia' - trekt zich in alle nederigheid in zichzelf terug. Ze komt zeker niet op het podium staan om eigen voortreffelijkheid, geleerd doorzicht en/of grootsheid van haar streven in het licht te stellen. Hoogst wantrouwig word ik wanneer ik lees: [Deze fundamentele resultaten] inspireren echter onze ganse uiteenzetting omdat ze natuurwetten afleiden uit meer fundamentele, kwalitatieve beginselen (waarvan wij, als wijsgeren, de zijnsgrond zoeken). (Leo Apostel in Diederik Aerts e.a., Cirkelen om de wereld - 206). 'Wij, als wijsgeren' kun je nauwelijks als een plurale majestatis uitleggen, ondanks 'onze ganse uiteenzetting' van even tevoren, er moest dan 'wij, als wijsgeer' staan. De kwestie is: wie zijn deze 'wij'? En wie zijn 'wij, als wijsgeren'? Als iemand hiermee alle mensen bedoelt, is de specificatie overbodig. Zijn alleen de auteurs van het boek bedoeld? Achten zij zich de enigen die de zijnsgrond zoeken? Of zoeken alleen wijsgeren de zijnsgrond? Of zoeken zij alleen als wijsgeer maar bijvoorbeeld niet als ingenieur, socioloog, psychiater?

Het merkwaardige is dat we niet allemaal arts zijn, niet allemaal ingenieur, niet allemaal dichter, niet allemaal beeldhouwer. We zijn wel allemaal filosoof, de fysicus zowel als de filoloog, de politicus, de bankier. Wie hier onderscheidingen aanbrengt die op diploma's of andere spitsvondigheden stoelen, bewijst zijn afstand tot de filosofie. Ik bedoel niet dat iedereen toegang heeft tot het filosofisch jargon dat veel moderne filosofische en zogezegd filosofische literatuur en taalgebruik verpest. Al te vaak hoor of lees je spraakwatervallen van geleerde vaagheid, het 'filosofisch' zich verlustigen in onbepaalde en vooral onbepaalbare uitvoerige welbespraaktheid. Of een stortvloed vragen gaat over je heen en je verneemt dan dat 'we' wel niet tot veel antwoorden, dan tenminste toch tot het stellen van intelligente vragen in staat zijn. Waarbij ik aan mijn grootmoeder moet denken. Als je met te veel vragen kwam, was haar repliek: "Een gek stelt binnen een minuut meer vragen dan een wijze tijdens heel zijn leven kan beantwoorden." Heeft de lezende wereld inderdaad behoefte aan zulk vragenboek? Blijkbaar wel. Wereldbeelden. Van fragmentering naar integratie is aan zijn tweede druk toe. (Jan Van der Veken en Leo Apostel, Wereldbeelden. Van fragmentering naar integratie, Kapellen, De Nederlandse Boekhandel, 1991)

Een gek kan veel meer vragen stellen dan een wijze kan beantwoorden. Met evenveel recht kun je zeggen: Een gek beantwoordt alle vragen die de wijze open laat.

Het geven van een antwoord ligt zozeer in de natuur van de mens dat Socrates - die er prat op ging te weten dat hij niets wist - zich tot het bewijzen van de onsterfelijkheid van de ziel liet verleiden. Op zijn sterfbed nog wel. Om duidelijk te maken dat hij wel iets meende te weten.



Programma


Dat boek was een inleiding, een programmaverklaring. Maar hoe saai. Maar tevens: hoe systematisch! De ordening in dat boek is keurig. Je krijgt de indeling van alle vragen omtrent ons universum en omtrent al wat ons raakt. Het boek is het antwoord dat de auteurs geven op de eigen bedoeling: de kans op wereldbeelden vergroten door zoveel mogelijk elementen te vergaren die hun steentje bijdragen om een van de zeven punten waaraan een wereldbeeld moet voldoen te vervolledigen.

Die zeven voorwaarden voor een wereldbeeld zijn: 1) de wereld beschrijven; 2) hem verklaren; 3) hem beoordelen en waarderen; 4) de toekomstmogelijkheden inschatten; 5) verduidelijken hoe wij kennis kunnen verwerven en ermee omgaan; 6) een actiemodel opzetten dat ons handelen kan leiden; 7) de confrontatie met andere wereldbeelden aangaan.

De eerste vraag die bij mij opkomt is evenwel: heb ik behoefte aan een wereldbeeld? Ergens vaag vermoed ik enige bekommernis. Bij nader toezien denk ik dat een leven van overwegen, afwegen en gissen mijn behoefte aan een totaal en samenhangend wereldbeeld een beetje heeft ondergraven, ik bedoel dat je gaat inzien dat het bereiken van zulk wereldbeeld tot de utopieën behoort en dat je niet meer bereid bent veel energie in onbereikbaarheden te steken. Anderzijds kun je zeggen dat je zonder het expliciet te verwoorden de bezitter bent van een wereldbeeld, een beetje een pessimistisch beeld waarvan je de nauwkeurige draagwijdte niet hebt gemeten, niet hebt gevonden. Het expliciteren van een wereldbeeld lijkt steeds meer neer te komen op het vaststellen van wat je niet bereikt, misschien niet kunt bereiken.

Wie zal de wereld beschrijven? Moeten we dat aan zogezegd specialisten overlaten of doet ieder het voor zichzelf? Velen staan klaar om zich op allerlei terrein deskundig te verklaren, maar wie scherper toekijkt, beseft dat arrogantie daar een grotere rol speelt dan kundigheid. Terugkijken in de tijd biedt weinig hulp, de vroegere mentaliteit was zo verschillend van de onze. Als wij eerlijk durven zijn: de oude beschrijvingen en wereldbeelden blijken nu grappig, al betekenden ze voor tijdgenoten en afstammelingen een tijd lang het summum aan grootse visie, het summum aan waarheid. Het beeld van aarde, hemel, hel bij Dante is de grootste nonsens. Hoe imposant het voor die tijd ook was, het steunt op onwetendheid en onkunde. Dat geldt trouwens voor alle visies uit vroeger tijd. Het is evenwel de vertolking van een wereldvisie die honderden jaren lang het leven van de mensen heeft geschraagd, getekend, verwoest. Staat onze wereldbeelden hetzelfde lot te wachten?

Een enkele keer is een oude opmerking van die aard dat je verbluft opkijkt. Boeddha heeft zich gerealiseerd en uitdrukkelijk gezegd dat de ruimte om ons heen zo onafzienbaar groot is dat niemand haar uitgestrektheid kan vatten, en dat de tijd zover terug reikt dat niemand het punt kan aanduiden waarop de tijd begon. Voor zover we weten was het de eerste keer dat iemand de wereld in tijd en ruimte op zijn juiste plaats situeerde. Merkwaardig genoeg is het een negatieve begroting. We zijn nog steeds niet tot een positieve vaststelling in staat gebleken; waaruit niet noodzakelijk volgt dat zulks onmogelijk is.

Boeddha zette wel een volgende stap, namelijk die in de afgrond van een geloof. Elk geloof is essentieel het aanvaarden van iets waarvan je totaal niets weet. Of dat 'iets' geopenbaard werd door iemand anders of door onszelf maakt geen enkel verschil. Boeddha, Mozes, Jezus, Mohammed, Joseph Smith hadden ieder slechts hun eigen openbaring om zich aan vast te klampen. Aan het wezen van geloof verandert daardoor niets. De kern is: je kunt nooit geloven wat je weet. Het aannemen van een zogezegd geopenbaarde waarheid komt volkomen op hetzelfde neer, namelijk op het geloof van wie het openbaarde, en dat geloof is niets anders dan onwetendheid.

Geloof en daarmee gepaard gaande mystiek kunnen met wereldbeelden weinig gemeen hebben. Wel kun je ze als psychologische realiteit in aanmerking nemen. Het zijn eigenlijk bijzonder interessante verschijnselen omdat hun basis zo uitzonderlijk nietig en hun verspreiding (zeker in vergelijking met hun wezenheid) zo uitzonderlijk groot is. Voorts verwacht je dat gelovigen zich tot bezinning over de eigen godsdienst gedwongen voelen door het verwerpen van de andere godsdiensten. Merkwaardig genoeg ontstaat daardoor geen inzicht maar versterkt fanatisme.



Poging tot geloof


Cirkelen om de wereld komen mystiek en geloof slechts een paar keer ter sprake. Edel Maex wijst mystiek als wereldbeeld uitdrukkelijk af. Mystiek en wereldbeelden hebben met elkaar niets te maken en beide zijn noodzakelijk. Die noodzaak staat hier niet verklaard. Overigens ben ik niet zeker of de ferventen van de unio mystica akkoord gaan met de bepaling: Mystiek is niet weten, niet kennen. Meditatie is, veeleer dan niet weten, niet denken en zo, met lege handen, open staan voor wat nu is. Zoals de dood en de terugkeer naar de bevruchte eicel is meditatie terugkeren naar een toestand van niet kennen, 'to clear its memory banks and be ready for the new'. (Diederik Aerts e.a. Cirkelen om de wereld; Edel Maex - 79)

Geloof komt niet uitdrukkelijk ter sprake. Je voelt de neiging of de behoefte in de slotbladzijden van het artikel van Hubert van Belle. De verbreding en integratie van de wetenschappelijke kennis gaat gepaard met een toenemende abstractie. Men verwijdert zich steeds meer van de fysische werkelijkheid en klimt daarbij op naar een hoger en algemener niveau met een zeer symbolisch karakter. Deze ontwikkeling kan ook beschouwd worden als een poging om via het verwerven en structureren van kennis en het opsporen van de basiswetten van de natuur het grote 'principe' van de schepping of de intenties van de Schepper te ontdekken. (Ibid. Hubert Van Belle - 176) In zijn mooie artikel toont Jan van der Veken hoe de hedendaagse kosmologie leidt tot de mogelijkheid van het aanvaarden van een kosmisch intellect. Van God in de christelijke zin van het woord is er eerst sprake wanneer wij aanvaarden dat de dragende Grond van ons er-zijn ook liefdevolle bedoelingen heeft, en aan onze kant staat in de strijd tegen het lijden. (Ibid. Jan Van der Veken - 196) Het klinkt heel vroom, maar het is nogal gratuit. Het steunt op de veronderstelling dat wij aan een onvolmaakte schepping mogen/moeten meewerken. De moeilijkheid zit echter in de verklaring van een onvolmaakte schepping voortgebracht door een volmaakte schepper, om nog te zwijgen van de onmogelijkheid voor een schepper om enige verantwoordelijkheid bij zijn schepsel te leggen. Het laatste argument van de gelovige is dat Gods wegen (blijkbaar niet voor hem maar voor de anderen) ondoorgrondelijk zijn. Daar houdt alles op.

Zolang het universum overzichtelijk geacht werd en zelfs ordelijk, schenen vergelijkingen als die met een uurwerk en een uurwerkmaker enige zin te hebben. Naargelang het beeld ingewikkelder werd, veranderde de argumentatie: als een uurwerk al een maker nodig heeft, hoeveel te meer een universum dat veel gecompliceerder en chaotischer is. Inzicht in chaotisch voorkomen en verhoudingen breekt het beeld van perfectie stuk. Van de keurige werking van de Newton-natuurwetten, bruikbaar voor gemiddelde aardse toestanden, blijkt niets terecht te komen waar het gaat om het heel kleine of het heel grote. Relativiteitstheorie en kwantummechanica zijn nodig om voor ons voorstellingsvermogen niet meer bevattelijke grootheden in hun onordelijkheid te beschrijven. Onverwachte vaststellingen moeten worden opgenomen in een zich steeds uitbreidend beeld. Neem b.v. de zwarte gaten. De dichtheid in de zwarte gaten is zo groot dat zelfs het licht er niet uit ontsnapt. Toch heeft Stephen Hawking kunnen aantonen dat ook zwarte gaten deeltjes afstaan aan de ruimte daar rond en op die manier langzaam, maar dan ook zeer langzaam, een evolutie doormaken.



Het leed


De etappes in de evolutie der complexiteit staan in de tekst van Edel Maex helder uiteengezet. Hij zoekt een efficiënt collectief verhaal over de werkelijkheid, zoals Apostel raak resumeert (Ibid. - 265). De nadruk ligt inderdaad zozeer op de bruikbaarheid van het wereldbeeld dat het een beetje verbluft. De kleinste onderscheidbare eenheid van leven die we kennen is de cel. (Ibid. Edel Maex - 58) Daarnaast bestaat het metacellulaire niveau, o.a. de mens. Meercelligen staan in contact met elkaar, je krijgt het sociale niveau met zijn interactiepatronen. Voor de mens zijn in dat vlak taal en bewustzijn van groot belang. Dat brengt de psychiater op eigen terrein bij de problemen van de psychiatrie en de oplossingen daarvoor.

Het voert ons eigenlijk naar het probleem van het leed in de wereld, leed in al zijn vormen. Daarmee verlaten we het terrein dat Cirkelen om de wereld verkende. Het onderwerp raakt evenwel ieder mens, het antwoord op de vraag naar het waarom van het leed duidt vaak de wezenskern in de visie van de mens aan. Voor de gelovige die aanvaardt dat Gods wegen ondoorgrondelijk zijn, dat Adam zwaar misdaan heeft tegen zijn schepper en dat daarvoor al zijn nakomelingen moeten boeten, is er geen vuiltje aan de lucht. Van het ogenblik dat je beweert de wil van het Opperwezen te kennen, ben je onaantastbaar. Tot hiertoe heb ik alleen ondervonden dat wie beweerde dat Gods wegen ondoorgrondelijk zijn, mij onmiddellijk daarop van naaldje tot draadje Gods wegen aanwees en verklaarde. Elke van de drie zogezegd grote godsdiensten vraagt de onmogelijkste sprongen om tot zijn eigen rechtvaardiging en die van het lijden te komen.

De bondigste en duidelijkste tekst aangaande geloof en leed is Kort vertoog over de God van het Christendom van Etienne Vermeersch ( Van Antigone tot Dolly. 40 jaar kritisch denken. Hadewijch, Antwerpen-Baarn, 1997, blz. 105-128)

Van professor Etienne Vermeersch staat op http://www.skepsis.nl/vermeersch3.html het imposante Postscriptum over de god van het christendom, een aanvulling bij vorige tekst, weerlegging van tegenwerpingen op een verbluffend eenvoudige, magistrale manier. In zijn Kort Vertoog... had hij reeds gewezen op het misverstand aangaande bewijzen. Je kunt niet bewijzen dat God bestaat. Gelovigen draaien dat graag om en beweren dan: je kunt niet bewijzen dat God niet bestaat. Je kunt gemakkelijk aantonen dat een kubus met de kenmerken van een bol niet bestaat. Vermeersch toont in zijn tekst aan dat de God van joden, christenen en moslims een kubusbol is. Dat God niet bestaat is daarmee niet bewezen. Voor de bewering dat de joodse, christelijke, mohammedaanse God niet mogelijk is, daarvoor draagt Vermeersch zinvolle en nooit weerlegde argumenten aan. Het werd hem niet in dank afgenomen. Ik heb priesters gehoord die hem probeerden te kleineren, ze hadden geen weet van zijn gedachten, ze lachten hem alleen maar uit.

Reeds Augustinus had last met het probleem van goed en kwaad in de wereld. Als er een God is, vanwaar komt dan het kwaad; als hij niet bestaat, vanwaar komt het goede? Terwijl vroeger het probleem theologisch en filosofisch werd uitgeplozen, zijn moderne wetenschappers - inclusief de beoefenaren van wat wij zo mooi menswetenschappen noemen - eerder geneigd het bestaan van goed en kwaad als een interpretatie van de mens te zien. Uit zichzelf is de natuur niet goed of kwaad, de natuur kent dat onderscheid niet. Wanneer chimpansees een andersoortige aap hebben gevangen en één van ze rukt het slachtoffer een arm af en begint die af te kluiven terwijl de overige chimpansees het van angst en pijn huilende dier aan stukken rijten, dan kun je niet over goed en kwaad gaan redetwisten. Op een heel ander terrein sta je voor heel andere moeilijkheden. Een paar overlevenden van de holocaust waren 'als bij mirakel' aan de dood ontsnapt. Zijn de miljoenen anderen bij mirakel vermoord? Er zijn veel kanten aan het leed, het roept vele vragen op, de antwoorden die je hoort, voldoen niet of geven weinig troost. De vluchtwegen heten geloof en berusting. Besef van de onmacht heet filosofie.



Chaotica


Over de relativiteitstheorie en de kwantummechanica dachten veel mensen een tijd lang dat ze verwarring als systeem propageerden. Einstein, het monument van de relativiteitstheorie, is bijna beroemd om zijn boutadeachtige uitspraak: Ik weiger te geloven dat God dobbelt met de wereld. Je vindt dat gezegde vermeld in bijna ieder min of meer filosofisch werk dat over moderne levensvisie spreekt, maar zonder de betekenis te vermelden die Einstein eraan hechtte. Voor hem was God de God van Spinoza, geen God die zich om de mens bekommert, wel een pantheïstische God, niet te onderscheiden van het materiële, die zich openbaart in de harmonie van het bestaande.

Albert Einstein heeft veel scherpere - controversiëlere - en zelden geciteerde oordelen uitgesproken. Töten im Krieg ist nach meiner Auffassung um nichts besser als gewöhnlicher Mord. (Albert Einstein, Mein Weltbild, Ullstein Buch Nr.65, 1955 (19341) Amsterdam - 47.) Met de wereldvisie die daarachter steekt kunnen politiek en religie niets beginnen. Overigens heeft Einstein voorspeld wat ons daardoor te wachten staat. De toon is nogal pythisch. Unser Schicksal wird so sein, wie wir es verdienen. (Ibid. - 57) Als aforisme het scherpste is wellicht Um ein tadelloses Mitglied einer Schafherde sein zu können, muß man vor allem ein Schaf sein. (Ibid. - 57) Aan duidelijkheid laat het niets te wensen over. De mythevorming rond zijn persoon en denken heeft achteraf van hem een ander mens gemaakt. Genieën, godsdienststichters en andere vermaardheden worden na hun dood in een verbeterde - gecensureerde - versie uitgegeven.

De 'chaotica' ontstond uit de oude opvattingen dat alles ordelijk en perfect in elkaar zit. Het Newtonstandpunt is nog 'meten is weten'. Die benadering bleek onhoudbaar omdat ze steunt op een scheiding subject-object. Deeltjes waren voor de golfdetector geen deeltjes maar golven. Het bleek dat de toeschouwer de realiteit beïnvloedde, precies het omgekeerde van wat vroeger werd geleerd. Objectief en subjectief verloren hun betekenis: het objectieve scheen niet meer te bestaan.

In het atoom werd het mooie beeld van ordelijke eenheid verstoord door de ontdekking van protonen, bosonen, fotonen, neutrino's, leptonen, quarks, subatomaire deeltjes niet-meetbare, niet-voorspelbare relaties kennen. Van sommige neemt men aan dat ze non-lokaal zijn. Elke voorstelling die we ons ervan maken is er een van het oude model. Het 'hic et nunc'-idee speelt ons parten, wij willen het proces-verbaal van de realiteit opstellen: Heden ten dage, de vierde mei negentienhonderd vijfennegentig, omstreeks dertien uur vijfenvijftig, in mijn woning gelegen aan de Doornlaarstraat nummer 12 van de gemeente Rijmenam... Daaronder wil ik met overtuiging mijn handtekening en functie vermeld zien:

                                                                            Fa Claes
                                                               notaris van het heelal


Het is misschien goed om weten dat alle materie teruggaat op quarks en leptonen, en dat wij gemaakt zijn uit dezelfde stof als die waaruit de sterren bestaan. Er is veel meer aan de hand dan dat. Mijn hele wezen streeft er immers naar die leptonen en quarks naar mijn zin te zetten. Wat ben ik met deeltjes waaruit ik besta maar die ik niet versta?

Zijn we niet verplicht de vraag te stellen: wie verstaat het wel? [F]ysici uit een verschillende subdiscipline kunnen nauwelijks mekaars artikelen lezen, laat staan begrijpen. (Diederik Aerts e.a. Cirkelen om de wereld - 51) Wat moet een neerlandicus-linguïst-dichter dan beginnen met artikels over kwantummechanica, technologie, systeemtheorie, symmetriebreking? Neem daar de stortvloed publicaties bij (Publish or perish!) en de depressie kijkt om de hoek.

Daar komt nog de financiële kant bij. Onder invloed van zichzelfaanwakkerende mechanismen [ ] ontstaat het gevaar dat wetenschappers zich gaan wentelen in een miljardenverslindende vrijblijvendheid, waar onderzoek wordt verricht alleen ter wille van het onderzoek (Cirkelen om de wereld, Bart De Moor - 125). In een aantekening bij die vrijblijvendheid staat: Die men trouwens ook aantreft in de culturele wereld. Het is ontstellend om zien hoeveel van ons geld aan waardeloze kunst en kunstenaars wordt versmeten om kunstmatig de prijs (van vroegere aankopen door musea o.a.) hoog te houden. Als het in de wereld van wetenschap en wetenschappers even gul aan toe gaat, staan we gewoon voor een ramp. Ook hier draait alles om de vragen: wie bepaalt de waarde, en wie verstaat nog wat?

Het geeft een zekere voldoening ingewikkeld te werken, te schrijven, te spreken. Iedereen verlangt dat onderwerp en behandeling een zeker intellectueel peil halen, op welk gebied ook. Kunst die simplistisch aandoet, is goed voor amateurs, zondagsschilders, krielpoëten. Beheersing van grote technische moeilijkheden is niet bepaald de hoofdvereiste, maar als ze ontbreekt, blijven we zeer onvoldaan. De vlakken van Mondriaan trekken geen publiek. De colablikjes van Warhol evenmin. In geleerde uiteenzettingen worden die banaliteiten opgeschroefd tot onbegrijpelijke hoogte. Het publiek antwoordt met zijn afwezigheid. De moeilijkheidsgraad van Van Gogh ligt ongenadig veel hoger dan Mondriaan en consorten. De geestelijk ongestoorde mens weerstaat niet aan de mysterieuze aantrekkingskracht die uitgaat van de beheersing van het nauwelijks beheersbare, het nauwelijks zegbare.

Twee excessen moeten we vermijden. Wie beneden het peil van de ander blijft, kleineert hem. Geef aan universiteitsstudenten een opdracht op het peil van het middelbaar onderwijs, en ze voelen zich gekwetst. Neem anderzijds een betrekkelijk eenvoudig onderwerp, kleed het in gesofisticeerde vorm, en we voelen ons weer gekwetst. Al kun je niet anders dan bewondering opbrengen voor het enthousiasme waarmee Leo Apostel de moeilijkheidsgraad van zijn mededelingen verhoogt, het nut ervan zie je niet in, het verheldert niet, integendeel. Waar het enigszins kan, buit hij vaagheid uit en abstractie. Het resultaat zijn zinnen als: Op het eerste gezicht is de zaak eenvoudig: als de symmetrie van een configuratie F bepaald wordt door een groep G der automorfismen van de (fysische of conceptuele) ruimte waarin F ingebed is, die de eigenschappen van F onveranderd laten, dan zijn de asymmetrieën van F bepaald door de automorfismen van die ruimte die F niet onveranderd laten. Maar dit is een zuiver negatieve bepaling: we zeggen dan niets over de structuur van die tweede soort automorfismen. We bepalen de 'asymmetrie van F' niet positief.

Dit is niet wenselijk. (Ibid. Leo Apostel - 209)

Nee, het is niet wenselijk. Dergelijke uiteenzetting krijgt te zeer het uitzicht van een heel geleerde wind in een heel geleerde fles. Overal bestaan grenzen. Wie daarover heenstapt komt in het - op de een of andere manier - ongerijmde, al is het nog zo logisch. De moppen over gekken zijn daar de overdrijving van. Vaststelling van het vastgestelde is overdaad. Een gek hecht boven op de paal een briefje: einde van de paal. En zondigt daarmee tegen de esthetica, tegen de schoonheid van de gedachte, tegen het wonder van de verrichting dat wij vanuit materie een begrippen-, gedachten- en redeneringscomplex optrekken dat nooit door een ander wordt betreden, desnoods nooit aan een ander wordt meegedeeld, maar waarvan het bestaan nooit meer kan worden vernietigd, al is het maar omdat ik het op dit ogenblik heb gedacht.

Laat niemand denken dat de teksten van Leo Apostel een samenraapsel van geleerdheden zijn. Wie ze wil beoordelen moet ze eerst lezen. Ze streven naar een verregaande globalisering en precisering door inzicht in alle facetten van kennen, dus van wetenschap en filosofie. Mij stoort het dat Leo Apostel al te vaak zijn beheersing van de taal der onverstaanbaarheid en die der abstracta ten toon spreidt. Hij wil absoluut duidelijk maken hoeveel hij weet en verstaat. Daarvoor steekt hij desnoods zijn hoofd door het blad. Soms heb ik de indruk dat hij mij half grinnikend in mijn gezicht komt kijken om te zeggen: "Zie je wel, je kunt niet mee." Bovendien kan hij niet nalaten ons bij voorbaat aan zijn kant te rekenen. Dat gebeurt weinig subtiel, gewoon door een meervoud te gebruiken bijvoorbeeld: Toch als een magneet door afkoeling ontstaat, ontwikkelt ze vanaf een voldoende lage temperatuur een magnetisch veld in één duidelijk bepaalde richting. Wij begrijpen waarom. Tussen naburige ijzeratomen werken krachten die de richting van de spin identisch maken. Het volstaat dat één atoom door toeval in één richting komt te liggen en de overige zullen ook in die asymmetrische eindtoestand geraken. (Ibid. Leo Apostel - 208-209.) Dat kleine zinnetje: Wij begrijpen waarom is verraderlijk. Om geen twijfel te laten bestaan dat hijzelf het begrijpt, dicteert hij ons de verklaring. Laten we daar niet over struikelen. Wij begrijpen ook waarom.



De inkt van de partituur


Wellicht de grootste moeilijkheid bij het spreken over kwantummechanica is ons taalgebruik. Alles was meetbaar, alles bevond zich ergens en bevond zich daar op een bepaald ogenblik. Van het heelal werd zonder meer verondersteld dat het aan een volkomen orde beantwoordde, in het grote als in het kleine. Vandaar dat we alles in categorieën onderbrengen, in geordende laden en kasten. Studie van het subatomaire wijst op het bestaan van wat men 'elementaire deeltjes' noemt, sommige zelfs theoretisch zoals gravitonen, zwaartekrachtdeeltjes die nog niet werden waargenomen. Zo kom je in literatuur in verband met kwantummechanica bosonen tegen, deeltjes van de zwakke wisselwerking, gluonen: deeltjes van de sterke wisselwerking, en fotonen: deeltjes van de elektromagnetische kracht. Van sommige van die deeltjes kan niet worden gezegd waar ze zich bevinden en wanneer; zelfs niet hoe, dat hangt af van wat je zoekt: meet je met golfdetector, dan vind je een golf, meet je met deeltjesdetector, dan vind je een deeltje. Of je vindt het omdat je het zoekt. Of het is alleen energie, of richting, of relatie. Wij waren gewoon te spreken in centimeter-gram-seconde. Nu blijkt een andere wijze van begrijpen noodzakelijk, niet op meetbaarheid afgesteld maar op creatie en ontdekking.

Dat lijkt allemaal onvoorstelbaar en dus niet waar of tenminste niet juist. Vooral in de wetenschappen en wat daar betrekking mee heeft, hebben we geleerd alles in een prentje te zetten. Zelfs het onoverzichtelijke moest in een overzichtelijke formule. We zijn nochtans in ons dagelijks leven ingewikkelde structuren en/of relaties gewoon. Die zijn geen probleem omdat we het probleem niet oproepen. Diederik Aerts geeft - in een ander verband en met een andere bedoeling - een pracht van een voorbeeld: Zoals de materie van de inkt waarmee de letters van een tekst op een blad papier staan, niet aanwezig is in de culturele ruimte die zich nu in onze culturele laag aan het vormen is, zo zijn de kwantumentiteiten niet aanwezig in de ruimte. (Ibid. Diederik Aerts - 49) De drukinkt waarmee de partituren van Beethoven worden gedrukt, kan uit dezelfde inktfabriek komen als de drukinkt die voor de werken van Shakespeare wordt gebruikt. Bij manier van spreken is het dezelfde inkt. Alleen bij wijze van spreken, aangezien we de drukinkt niet van de partituren van Beethoven afschrapen om daarmee de werken van Shakespeare te drukken. Maar daarover gaat het niet. Van belang is de verhouding drukinkt - partituur, drukinkt - verzameld werk van Shakespeare. De drukinkt is de muziek niet, de drukinkt is geen toneelstuk. Iemand moet de tekens die met drukinkt op de partituur staan, lezen en interpreteren. Iemand moet voldoende musici samenbrengen die elk hun eigen mogelijkheden inzetten om een symfonie of een ouverture te spelen. Hoe druk je de verhouding uit van de drukinkt tot de muziek, de klank, de harmonie? Zonder drukinkt geen partituur, zonder partituur geen Beethoven. Het is zelfs mogelijk dat de orkestleden de partituur van buiten kennen en zonder partituur spelen. Maar waar zit de overgang van de geschreven noot van Beethoven naar de muziek die ik beluister? Hoe uiterst gecompliceerd is hier de aanwezigheid van het niet aanwezige. Tussen de gedrukte tekstuitgave van een toneelstuk van Shakespeare en de opvoering ervan liggen niet anders dan elkaar overlappende, gelijktijdig bestaande kwantumprocessen, relaties, overgangen van de ene schijnbare entiteit, naar andere afzonderlijke of elkaar overlappende, gelijktijdig bestaande, niet met maten te meten entiteiten, zijnswijzen, relaties. Niemand kan beweren dat de partituur van Beethoven niet de muziek van Beethoven is. En toch is de partituur de muziek niet, de inkt nog allerminst.



Grenzen


In haar merkwaardige boek Het kwantum-zelf betoogt Danah Zohar in een helder discours het ontstaan van bewustzijn uit de (kwantum)werking van subatomaire deeltjes, de fundamentele bouwstenen van alle natuurkrachten - de sterke en zwakke kernkrachten, de elektromagnetische en de gravitatiekracht. (Danah Zohar, Het kwantum-zelf, Utrecht, Het Spectrum, 1990 - 243) Het wereldbeeld dat daaruit ontstaat, is een beeld van hoop, aangezien het steunt op creativiteit met duidelijk pantheistische trekken. Diederik Aerts ziet in feite heel onze wereld ontstaan en groeien uit de 'fundamentele bouwstenen', maar gaat een hele stap verder met zijn hypothese die de mens ziet als drager van een recente natuurkracht, de cognitieve kracht. Ook deze visie is een zeer positieve opvatting. In dat opzicht steken deze meningen schril af tegen de sombere zienswijze van S. Weinberg in De eerste drie minuten. (S. Weinberg, De eerste drie minuten, Maastricht/Brussel, Natuur en Techniek, 1983) Die bekijkt de mogelijkheden voor het heelal. Ofwel dijt het steeds verder uit, ofwel gaan de sterrenstelsels vertragen en tot een soort van stabiliteit komen, ofwel zal het heelal uitdijen en daarna krimpen om vermoedelijk een nieuwe oerknal tegemoet te gaan. In geen van de gevallen vindt hij het beeld bemoedigend.

Welke richting we ook uitgaan, we stoten tamelijk vlug op de grenzen van onze kennis. Daarbij doen we kennis op waaraan we in feite niets hebben. Relativiteitstheorie en kwantum-mechanica kunnen in de tijd terug tot 10-43 sec. Dat is de fractie van een seconde die je schrijft: nul, een komma, 42 nullen na de komma, en dan een 1. Mij is niet duidelijk hoe je dat berekent. Overigens kun je moeilijk van seconde spreken op dat ogenblik, de seconde is een onderdeel van de tijd waarin de aarde eenmaal rond de zon wentelt, en er was toen geen aarde of zon. Belangrijk schijnt het wel, het is de eerste fractie van seconde waarop iets is gebeurd. De natuurwetten bestonden nog niet. Geleerden hebben berekend dat bij een energie van 1023 elektronvolt de sterkte van drie van de vier krachten, de zwakke wisselwerking, de sterke wisselwerking en de elektromagnetische kracht, dezelfde is. Bij nog hogere energieën overheerst de zwaartekracht alles. Op moment 10-17 sec veronderstelt men de eerste fase-overgang, dat is een overgang zoals van water naar waterdamp bij koken, of van water naar ijs bij bevriezen. Het moet een belangrijk moment zijn geweest, het was wel betrekkelijk kort. Bovendien is bij het begin van de eerste seconde de eerste asymmetrie ontstaan: de tijd, die onomkeerbaar is. Dat is belangrijk. Maar eigenlijk weten we niet of de tijd niet tevoren al bestond. Indien hij niet een rechte is maar een kromme, dan is de tijd eeuwig. Stephen Hawking wees dat idee niet af.

Weten, zelfs een hypothetisch kennen, schenkt altijd enige voldoening. We zitten hier midden in een zeer speculatieve ruimte, het is niet zeker dat we van 'weten' mogen spreken waar het gaat om niet verifieerbare grootheden. Misschien komen we er toe om in het laboratorium de oerknal na te bootsen en daarop correcte metingen uit te voeren. De voorspelbaarheid van onze veroveringen reikt nog niet ver. De kracht van vinding en intellect, de cognitieve kracht, is nog niet in een vergelijking vastgelegd. Liefst iets eenvoudigs als E = mc2 dat iedereen kent maar daarom niet noodzakelijk tot in de finesses begrijpt. Het feit dat je zoiets van buiten kent, geeft een zekere geruststelling. Ambrosia, wat vloeit mij aan. We zouden liefst de onnoembaarheden zeggen, de noembaarheden schijnen gauw alledaags. Daarin ligt het succes van veel moderne kunst die niets dan diepzinnig schijnende kitsch is, lege colablikjes, platgetrapt. Het moeilijke onderscheid tussen suggereren en speculeren heeft heel wat 'noeste farceurs' beroemd en/of rijk gemaakt.



Het antropische principe


Eigenlijk ligt de oerknal korte tijd achter ons, ongeveer vijftien miljard jaar, een heel overzichtelijke tijd, je hoeft dat getal niet eens te schrijven met tweeënveertig nullen, als je vijftien schrijft met twaalf nullen erna ben je er al. Dat is relatief weinig. Volgens nieuwere berekeningen bestaat het heelal 13,7 miljard jaar, tot op één procent nauwkeurig.

De berekening van de oerknal heeft een portie mysterie weggenomen. Blijkbaar verdraagt de mens dat niet, de geleerde mens zomin als de ongeletterde. De hypothese dat ons universum slechts een deel van een mega-universum is, voldoet beter aan onze behoefte aan onoverzichtelijke uitgestrektheid in ruimte en tijd. Toen we groot waren, destijds toen de mens de beheerser was van de aarde en de aarde het centrum van het heelal, konden wijzelf niet groot genoeg zijn, aarde en hemel met god of goden niet ordelijk genoeg. Vooral de mannelijke helft van de bevolking voelde zich patriarch, stichter van volkeren, plaatsvervanger van God, rechtstreeks aangesteld door die enige echte autoriteit. Je vindt ze in de literatuur, de goden en helden die vloekten en huilden en vochten gelijk beesten en mensen. Maar ze waren ontzaglijk groot. Dat bewezen ze hoofdzakelijk door moord en doodslag. Wie doodt, is meester over het leven. Je kon de god geen groter offer, geen groter bewijs van zijn macht aanbieden dan door hem andermans leven te schenken door het te vernietigen.

Nu we klein zijn, kan het niet klein genoeg. We worden altijd maar nietiger. De aarde is niet het centrum van ons zonnestelsel (Copernicus). Ons zonnestelsel zit helemaal aan de zijkant van onze galaxis. De mens is een van de vele dieren uit de evolutiegeschiedenis van de aarde (Darwin). We laten ons leiden door een duister driftleven (Freud). De oerknal is misschien een van de geringe, 'alledaagse' oerknalletjes uit het mega-universum. Of dit het ultieme universum is? Je kunt verder blijven vragen. Misschien behoort het mega-universum tot een giga-universum. Hypothesen hebben soms weinig waarde, behalve dat ze onze moderne behoefte aan 'overtroffenheid' voldoen. We voelen ons niet veilig, niet echt thuis binnen het volkomen bekende. Als niet een grote onberekenbaarheid achter het gekende schuilt, voelen we ons ingeperkt binnen te nauwe grens, je kunt je armen niet meer bewegen, je hoofd niet meer draaien. De benauwenis van het gekende knijpt ons dood.

In verband hiermee is het niet onbelangrijk na te gaan welke personages in de literatuur aan bod komen. Oudtijds waren goden en helden, daarna koningen, prinsen en ontwikkelde mensen de belangrijke personages in literair werk. De twintigste eeuw heeft kleine burgermannetjes, pooiers, hoeren, onnozelaars, verslaafden, wil- en karakterlozen tot de eer der aandacht verheven. Indien het eens anders gebeurt, valt het boek gunstig op.

De armoede van taal blijkt als we spreken over een universum dat niet alles is maar slechts een deel van een groter heelal. Als 'universum' niet alles is, wat is het dan? Een voorstelling ervan maken is weer onbegonnen werk. Het doet me denken aan de bepaling van 'veel' zoals een van mijn talrijke neven die formuleerde: "Veel is een huis vol en nog een hoopje vóór de deur." Op die manier is het heelal een universum met appendices, in één waarvan onze oerknal een lokaal verschijnsel was.

Enige bevestiging van een mega-universum lijkt voorlopig niet voorhanden. Van vóór de oerknal is ons niets bekend. Wel weten we dat ons zonnestelsel er een is van de tweede of een latere generatie. Naar het schijnt is koolstof in voldoende hoeveelheden nodig om leven zoals dit op aarde mogelijk te maken. In een primair zonnestelsel is die niet beschikbaar.

Dat heeft de vraag doen rijzen of het universum van die aard is dat het een mens 'kan' voortbrengen of 'moet' voortbrengen. Sommigen houden het bij de vaststelling dat de omstandigheden zo zijn geweest dat menselijk leven mogelijk werd aangezien de mens bestaat: dat heet dan: het zwakke antropische principe ('weak anthropic principle'). Anderen stellen dat menselijk leven moest ontstaan, alles was van die aard dat het niet anders kon: het sterke antropische principe ('strong anthropic principle'). Daartussen waaiert een ruiker meningen waarvan elke bloem een enigszins afwijkende strekking kleurt. Het zwakke antropische principe is de evidentie zelf: aangezien de mens bestaat, moet hij mogelijk zijn geweest. Argumenten aandragen voor het tweede is een gewaagde onderneming, van bij de oerknal moeten dan alle elementen aanwezig zijn geweest die later de mens doen ontstaan.

Of zulke discussies vruchtbaar zijn? Ik denk het wel, ze tonen in ieder geval aan dat er nauwelijks een onderwerp bestaat, waarbij geen verschil van mening kan worden vastgesteld. (Dat is het besluit van het bijzonder interessante artikel van Jean Paul van Bendegem Zijn kosmologische theorieën en modellen relevant voor het funderen van religieuze opvattingen? in Verwijdering of ontmoeting?) De 'chaotica' is omnipresent, zeker waar het de overtuiging van mensen betreft. De grootste onverstaanbaarheid ligt in de saamhorigheid van de individuen van het menselijk ras waarvan de leden op alle punten met alle andere individuen van dat ras van oordeel verschillen. Wie op geen andere manier gelijk kan halen, probeert het met moord en doodslag. Hoe dan ook, op het kritieke moment trekken we allemaal aan hetzelfde zeel en overwoekeren alle andere levensvormen. We are the champions. Vae victis. Bovendien zijn wij ongelooflijk polyglot en is geen taal ons te obscuur of te abscons.



Optimisme


Ontdekkingen en vooruitgang op het terrein van de elementaire deeltjesfysica in de jaren tachtig deden betrekkelijk groot optimisme ontstaan. Vooral Stephen Hawking was daarvan de enthousiaste vertolker. Bij herhaling wees hij erop dat de kans groot was op het vinden van een theorie die een totale verklaring moest brengen. Hij was lang niet de enige. Weinberg meende eveneens dat een alomvattende theorie in de nabije toekomst gevonden zou worden. Blijkbaar sloot op filosofisch gebied Leo Apostel zich bij een dergelijke visie aan. Zijn streven naar alomvattend(e) wereldbeeld(en) is daarvan het bewijs. In Cirkelen om de wereld verwerkt hij trouwens de recente gegevens van de fysica in zijn gedachtegang en zoektocht naar de ultieme gronden van ons bestaan. Stephen Hawking bracht in zijn voordrachten en teksten al eens graag God ter sprake. Zijn boek Het heelal besluit hij met de zinnen: Zodra we een volledige theorie ontdekken zal deze na verloop van tijd voor iedereen begrijpelijk zijn, niet alleen voor een handjevol geleerden. Dan kunnen allen, filosofen, geleerden en gewone mensen, deelnemen aan de discussie over de vraag waarom wij en het heelal bestaan. Wanneer we het antwoord op die vraag kennen is dat de bekroning van het menselijk verstand - want dan kennen we de geest van God. (Stephen Hawking, Het heelal - 210) Dergelijke formulering kun je van Apostel niet verwachten, al is de achterliggende gedachte hem niet vreemd. Op hem slaat niet wat Hawking over sommige filosofen zegt. Wanneer je teruggaat in de tijd is het mogelijk dat je op een onoverkomelijke barrière stuit, een singulariteit die het je onmogelijk maakt verder terug te gaan. Als dat het geval zou zijn, zou het geen zin hebben om je af te vragen wie, of wat, de oerknal heeft veroorzaakt of geschapen. Wie over veroorzaken of scheppen spreekt, gaat er impliciet vanuit dat er een tijd heeft bestaan vóór de singulariteit van de oerknal. We weten nu al vijfentwintig jaar dat Einsteins algemene relativiteitstheorie voorspelt dat de tijd een begin moet hebben gehad in een singulariteit die ongeveer vijftien miljard jaar geleden is opgetreden. Maar de filosofen hebben deze gedachte nog niet overgenomen. Ze maken zich nog altijd druk over de grondslagen van de kwantummechanica die vijfentwintig jaar geleden zijn vastgelegd. Ze beseffen niet dat de gronden van de natuurkunde verlegd zijn.

Deze tekst komt uit de lezing die Mijn standpunt heet. (Zie: Stephen Hawking, Einsteins droom - 51)

Met soortgelijke opvatting staat Hawking niet alleen. In de elementaire deeltjesfysica is sprake van 'het standaardmodel'. Gerard 't Hooft bepaalt het als volgt: Dit is een wiskundige beschrijving van alle nu bekende deeltjes en de krachten daartussen, waarmee alle waarnemingen die we aan de deeltjes hebben gedaan verklaard kunnen worden. (Gerard 't Hooft, De bouwstenen van de schepping, een zoektocht naar het allerkleinste, Amsterdam, Prometheus 1992 - 151)

Voor wie, zoals ik, niet bepaald vertrouwd is met de wetenschappen, en binnen de wetenschappen met de deeltjesfysica, is dit werk ongelooflijk verhelderend. Ik zal niet beweren dat ik op iedere bladzijde alles begrijp. Dat is aan te weinig wetenschappelijke basis te wijten. Het voornaamste is in ieder geval dat dit boek begrijpelijk inzicht geeft in de problemen van het allerkleinste bij onze zoektocht naar begrip voor de precieze structuur van de werkelijkheid.

Dat brengt hem tot de slotconclusie van zijn hoofdstuk over dat standaardmodel: Dat we de krachten kennen is belangrijk omdat we ook weten aan welke wetten deze krachten strikt gehoorzamen. Zo zijn er de wetten van behoud van energie, van behoud van impuls, en zelfs van behoud van informatie, en dat laatste betekent, naar mijn stelligste overtuiging, dat voor de zogenaamde paranormale verschijnselen verklaringen gevonden moeten worden binnen de normale natuurkunde, normale biologie, psychologie, enzovoorts. U mag erover denken wat u wilt, maar als er van een paranormaal lijkend verschijnsel geen 'gewone' verklaring kan worden gevonden dan is dat op geen enkele wijze te rijmen met het standaardmodel. (Ibid. - 156-157)

Pessimisten laten graag doorschijnen dat optimisme een bijna aanvaardbare, beschaafde vorm van lichtzinnigheid is. Dat is niet noodzakelijk het geval. Om van het allerkleinste terug over te stappen naar het allergrootste: reeds lang aanvaarden geleerden bijna algemeen dat buiten ons zonnestelsel niet alleen zonnen maar ook planeten moeten bestaan. Tot 1995 waren de aanwijzingen van louter hypothetische aard. Astronomen en astrofysici hebben in de spectraallijnen van sterren verschuivingen waargenomen die ondubbelzinnig op de aanwezigheid van een (of meer dan één) planeet duiden. De zoektocht is sinds 1995 flink op gang gekomen. Alleen optimisten kunnen zo volhardend zijn in het ongeveer uitzichtloze, iets zo onafzienbaars als een zoektocht in de ruimte. In ieder geval is het (weer) een grote stap vooruit in de verkenning van ons nogal uitgestrekte tehuis. Of het de mens verder uit zijn waanvoorstellingen zal bevrijden zullen we met belangstelling afwachten.

Terug naar Index