|
Voor een uitvoerige en objectief verantwoorde bespreking van de Verzamelde Gedichten van Anton Van Wilderode
zie Anton van Wilderode
Van een 'volmaakt' gedicht mag je verwachten dat het in klank, beeld en betekenis op de meest harmonische manier
een volgroeide eenheid vormt. In feite komen andere elementen het geheel vervolledigen, maar ze allemaal uitrafelen
en op een rijtje zetten is bepaald niet nodig om het gedicht in zijn volle perfectie te appreciëren.
Het gedicht 'Epidauros' van Anton van Wilderode is een typisch voorbeeld van zulk 'volmaakt' gedicht. 'Epidauros' is
de naam van een stad in het noorden van de Peloponnesos, aan de Egeïsche zee, in de oudheid reeds beroemd
voor zijn prachtig theater (amfitheater). De orcheistra (meestal gespeld orchestra) is het halfcirkelvormige podium.
In het gedicht wordt 'Antigone' van Sofokles opgevoerd. In Epidauros worden inderdaad opvoeringen
gegeven door het Nationaal Theater van Athene. Op het podium staan vijftien koorleden. In die Griekse treurspelen
vertegenwoordigde het koor het publiek en sprak gedachten uit die door toeschouwers konden geformuleerd zijn.
De leden van de rei staan op het podium als in een cocon, gekleed als ze zijn in lange gewaden.
De eerste strofe is inleiding, sfeerschepping. De zee, de nacht, de kleuren van het donker, het geluid van de branding,
de wind draagt die aan, maar die voert geen geluid mee van radio of transistor, en geen smaak. Opvallend is die
smaakvermelding: het is een ervaring vast te stellen dat na een half uur aan zee zoutsmaak zich op je lippen heeft
vastgezet.
Wie de tekst niet kent en het gedicht hoort zeggen of voorlezen, meent te horen dat de zee licht geeft in de nacht:
De zee licht in de nacht gelijk blauw goud...
Dat is wat je meent te horen: het woord 'nacht' roept zozeer duisternis op, dat je spontaan aan 'licht' denkt,
tot je ziet dat de tekst op papier zegt dat de zee daar 'ligt'. Het verrast een beetje die betekenis te lezen.
De twee betekenissen mogen meeklinken.
Plots de andere kant, het theater. De rei staat daar, en dan horen we de vertrouwde naam Antigone met wat die
oproept aan liefde, trots en leed. Tragedie roept die naam op, tragedie die ontstaan was uit de ruzie tussen haar
broers. Eteokles en Polyneikes heetten ze. Ze hadden afgesproken dat elk om de beurt de stad gedurende
één jaar zou besturen. Tot Eteokles de macht niet meer wou afstaan en Polyneikes een groot leger
op de been bracht om Thebe, zijn vaderstad, te belegeren. In die strijd hebben de twee broers elkaar gedood.
De macht komt aan Kreoon die aanstonds het bevel uitvaardigt dat de ontrouwe Polyneikes niet mag worden
begraven, een uitzonderlijk zware straf aangezien de schim van de dode in dat geval geen rust vindt, ook niet in
de onderwereld. Antigone voelt zich verplicht haar broer de laatste dienst te bewijzen. Kreoon, de koning,
voelt zich gebonden aan eigen wet en wil, en veroordeelt haar tot de dood. Het pijnlijke vervolg is dat Antigone
zelfmoord pleegt. Wanneer haar verloofde Haimon, Kreoons zoon, haar levenloos aantreft, kiest hij uit verdriet
voor de dood.
Dat hele drama wordt opgeroepen in de tweede strofe:
Op de orcheistra staan de vijftien pal
in hun cocon van purperen gewaden.
Antigone draagt trots haar ongenade
en Kreoon is een vorst, - tot vóór zijn val.
De bondigheid waarmee de ganse tragedie wordt opgeroepen is bewonderenswaardig. Met niet meer dan twee
zinnetjes wordt de hele ingewikkelde toedracht gesuggereerd.
Antigone draagt trots haar ongenade.
Vooral dat woord trots. Haar verzet had Kreoon - de koning - bevreemdt. Haar trots daarentegen had hem
persoonlijk - als mens - gekwetst.
En Kreoon is een vorst...
staat er, maar de toevoeging
 
;...tot vóór zijn val
laat hem plots met al zijn ellende van zijn troon stuiken.
Als dat is opgeroepen, krijgen we opnieuw het beeld van de zee, ditmaal een stilgevallen zee, roerloos onder
maanlicht. Maar hoe subtiel is dat stilvallen van de zee weergegeven, het is niet zo maar vanzelf gebeurd,
het maanlicht heeft de zee gestreeld tot ze er rustig van werd.
De zee is op de einder van ivoor
met strelingen van maanlicht stilgevallen.
En weer zitten we in het theater. Het was groot genoeg om plaats te bieden aan 14.000 mensen.
Anton van Wilderode overdrijft niet als hij zegt dat duizendtallen het oude verhaal herbeleven.
De betekenis wordt echter ruimer, het gegeven wordt verbreed.
Niet alleen die oude tragedie maken we hier mee, in die tragedie maken we het hele verleden door,
en dat verleden wordt voorgesteld als water aansluitend bij het herhaald oproepen van de aanwezigheid
van de zee.
In het theater waden duizendtallen
de wateren van het verleden door.
Dit is een gedicht dat naar vorm, zegging, suggestieve kracht, wisselwerking buiten - binnen, afgewogenheid
van de onderdelen niets te wensen overlaat. Ikzelf weet niet goed blijf met de tweede versregel. In de eerste
staat dat de zee gelijk blauw goud in de nacht ligt, maar daarop volgt:
boven een kim van groen. Ik had gedacht dat de zee onder de kim lag, de lucht erboven.
Eerlijk gezegd doet het niets af aan mijn bewondering voor zoveel schijnbaar moeiteloze taalbeheersing
waarmee én natuur én verleden én de beleving der massa toeschouwers in zo
weinig woorden worden gesublimeerd. Het zal niet boven, maar wel onder een kim van groen
moeten zijn.
Het geheel lijkt een Griekse tragedie in het klein. Je kunt de vijf hoofdmomenten onderscheiden:
de inleiding in de eerste strofe, het nieuwe gegeven, de intrige in de eerste twee verzen van de tweede strofe:
Op de orcheistra staan de vijftien pal...
Hoogtepunt krijg je met Antigone en Kreoon. Plots de verinniging van de ontknoping:
zelfs het geweld van de zee is stilgevallen. Het geheel ruist uit in de brede katharsis die het publiek doormaakt:
In het theater waden duizendtallen
de wateren van het verleden door.
Je kunt zelden zo terecht van katharsis spreken als hier: water suggereert niet alleen het lessen van zijn dorst,
het roept vooral zuivering op; het beeld is sterker dan dat, het laat de mensen niet alleen de zuivering van het
water ondergaan, het laat ze tevens het zuiverende en verrijkende effect doorleven van het 'doorwaden' van
het verleden.
Dat alles staat in drie strofen waarvan de eerste over de zee spreekt, de tweede over het theater. De derde
strofe verbindt die twee door in de eerste twee versregels de rust op te roepen die over de zee is gekomen
en in de volgende twee versregels de duizendtallen door de wateren van het verleden te laten waden.
Zee, waden en water: de band is volkomen, het gedicht 'volmaakt'.
Dr. Fa Claes
|
|
|
|